Biodiversiteit

Kevers zijn de grootstede orde binnen de klasse van insecten. Wereldwijd zijn er ongeveer 350.000 soorten beschreven. Het overgrote deel van het aantal keversoorten is echter nog niet ontdekt.

Kevers zijn de grootstede orde binnen de klasse van insecten. Wereldwijd zijn er ongeveer 400.000 keversoorten beschreven. Dit is bijna een kwart van alle soorten die op aarde voorkomen en ook beschreven zijn. Het werkelijke aantal soorten ligt nog een stuk hoger, want veel soorten zijn nog niet ontdekt.

Biodiversiteit en duurzame natuur

Biodiversiteit en het klimaat komen steeds vaker negatief in het nieuws. De teruggang van biodiversiteit neemt schrikbarende vormen aan. Het stikstofoverschot, gebruik- van bestrijdingsmiddelen, overbemesting en het verdwijnen van geschikte leefgebieden bedreigt het voortbestaan van vele planten- en diersoorten. Op deze pagina vindt u meer informatie over de oorzaken, huidige problemen en mogelijke oplossingen van dit urgente probleem.

Door op de onderwerpen in onderstaande index te klikken, ga je snel naar het onderwerp waarin je geïnteresseerd bent.

1. Wat is Biodiversiteit?

Biodiversiteit staat voor verscheidenheid/variatie in het leven. Een wat uitvoeriger omschrijving van biodiversiteit is.

De verscheidenheid van het aantal dieren, planten en micro-organismen. Deze dieren, planten en micro-organismen vormen samen met de niet levende natuur een ecosysteem, ook wel leefomgeving genoemd. Binnen zo'n leefomgeving zijn de soorten afhankelijk van elkaar. Verdwijnen bijvoorbeeld bepaalde planten uit een leefomgeving dan heeft dat ook consequenties voor de dieren die van die planten afhankelijk zijn. Er bestaan heel veel verschillende soorten leefomgevingen. Voorbeelden van leefomgevingen zijn: veengebieden, heidevelden, een tropisch regenwoud en een koraalrif. Naast de verscheidenheid van het aantal soorten vallen ook de variaties binnen een soort onder de biodiversiteit.

Indien door ingrijpen van de mens soorten binnen zo'n leefomgeving verdwijnen, heeft dat ook consequenties voor de andere soorten binnen de leefomgeving. Hierbij heeft een leefomgeving met een grote biodiversiteit meer weerstand tegen negatief ingrijpen dan een leefomgeving met een lage biodiversiteit. Wereldwijd zijn er ongeveer 1,75 miljoen dieren- en plantensoorten beschreven, waarvan ongeveer 40.000 in Nederland. Het aantal nog niet beschreven soorten is echter veel groter. Men schat in dat er op aarde ongeveer 10 miljoen soorten voorkomen.

Foto rechts: eenvoudige weergave van een evolutionaire levensboom die aangeeft hoe dieren met elkaar verbonden zijn door gemeenschappelijke voorouders.

eenvoudige weergave van evolutionaire levensboom.

2. Waarom moeten we de biodiversiteit beschermen?

Aardappelplanten worden door de wind en insecten, vaak hommels, bestoven. Aardappelplanten worden door de wind en insecten, vaak hommels, bestoven.

Aardappelplanten worden door de wind en insecten, vaak hommels, bestoven.

Een belangrijke reden om de biodiversiteit te beschermen, is dat een gezonde biodiversiteit van levensbelang is voor ons als mensheid. Zo levert de natuur ons voedsel, geneesmiddelen, grondstoffen, ontspanning, gezondheid en welzijn. Een gezond en evenwichtig ecosysteem zuivert ons water en onze lucht en houdt het klimaat in balans. Daarnaast zorgt de natuur, bij een evenwichtig systeem, zelf voor het omzetten van afval in grondstoffen en voor de bestuiving en bemesting van gewassen. Bij oververhitting en aantasting van deze balans zien we dat er schade en vernietiging plaats gaat vinden. Naast het welzijnsbelang is een gezonde natuur ook van belang voor de economie. Zo is de helft van het wereldwijde bruto binnenlands product (bbp) afhankelijk van de natuur. Een voorbeeld is het bestuiven van de gewassen door insecten.

Naast het belang voor onszelf hebben we misschien ook wel een morele verantwoordelijkheid voor het welzijn van de aarde en de andere soorten die daarop leven. Het begrip rentmeesterschap is hier op zijn plaats. Momenteel gaan door onze niet-duurzame activiteiten meer natuur en biodiversiteit verloren dan ooit tevoren. Zo is de laatste 40 jaar, wereldwijd, de populatie van wilde soorten met meer dan 60% afgenomen. Momenteel worden er een miljoen soorten met uitsterven bedreigd. Gelukkig gaan we steeds meer inzien dat dit de verkeerde weg is en worden er initiatieven ondernomen om het tij te keren.

3. De invloed van de mens op de omgeving en natuur in Nederland

Gedurende de voorlaatste ijstijd, het Saalien, zijn de contouren van het landschap in Nederland ontstaan. Landschappelijk gezien heeft Nederland zich gevormd tijdens en na de laatste ijstijd, het Weichselien. De mens heeft uiteindelijk een grote invloed op de vorming van ons landschap en de natuur gehad. Hieronder worden een aantal ontwikkelingen weergegeven, waarmee de invloed van de mens op landschap en natuur zichtbaar worden.

 

3.1. Ontstaan van het landschap in Nederland en de eerste bewoners

Aan het einde van het Weichselien, ongeveer 12.000 jaar geleden zag Nederland er heel anders uit dan nu. De Noordzee stond nog droog en bijna heel Nederland was bedekt met een laag dekzand. Dit dekzand was gedurende het Weichselien, door westen winden, vanaf de droge Noordzee op het huidige Nederland terecht gekomen. De Rijn en de Maas vormden een naar het westen toelopende brede riviervlakte. Een kustlijn was nog niet aanwezig omdat de Noordzee droog stond en het landschap bestond uit toendra-achtige vlaktes voorzien van mossen en lage struikjes.

Aan het einde van het Weichselien kwamen er al grove dennen en berken bij ons voor, zij het in kleine aantallen. Door het koude klimaat lag de boomgrens in die tijd op de grens van Zuid-Frankrijk. Aan het begin van het Holoceen, 11.800 jaar geleden, werd het warmer en begon het ijs te smelten. Dit gaf de eik, de hazelaar en de iep de kans om zich ook bij ons te vestigen. Later volgden de beuk, es en els. Door het opschuiven van de bomen, struiken en planten naar het noorden en onze omgeving volgde daarna ook de fauna die van deze flora afhankelijk was. Dit opschuiven van flora en fauna van zuid naar noord was een langzaam proces, maar bepaalde uiteindelijk het aanzien van Nederland.

Toendra achtige omgeving, 12.000 jaar geleden Ongeveer 12.000 geleden had Nederland een toendra-achtig landschap.

Toendra achtige omgeving, 12.000 jaar geleden Ongeveer 12.000 geleden had Nederland een toendra-achtig landschap.

Het warmere klimaat en smeltende ijs veroorzaakte een stijging van de zeespiegel met ongeveer 1 à 2 meter per eeuw. Door deze ontwikkeling stond er weer water in de Noordzee en liepen de lagere delen van Nederland onder water. Hierdoor ontstonden er getijdenbekkens en werd het zoete water in de brede riviermondingen vermengd met zout water en traden er getijdeverschillen op. Ongeveer 3000 v.Chr. begon de zeespiegel minder hard te stijgen en slibden de riviermondingen dicht met zeeklei en sediment uit de rivieren. Daarbij werden de getijdebekkens opgevuld. Door deze ontwikkeling werd de afwatering vanuit de rivieren afgeremd en vond er vernatting en verzoeting van het achterland plaats. In deze nieuwe natte en zoete gebieden ontstond begroeiing door water- en moerasvegetatie. Vanwege het weinige zuurstof in de grond en het oppervlaktewater kon het dode plantenmateriaal niet verteren waardoor er zich dikke pakken laagveen vormden. Het hoogveen ontstond toen het veen boven de waterspiegel uitgroeide.

Het huidige verschil tussen hoog- en laag Nederland is dus voortgekomen uit twee verschillende ontwikkelingen. Enerzijds de vorming van de hoogtes van de stuwwallen in het oosten en zuiden. Deze zijn ontstaan in het Saalien en waarop tijdens het Weichselien de dekzandgronden zijn afgezet. En anderzijds het lage westen en noorden met hun zeeklei en veengronden die ontstaan zijn tijdens de stijging van de zeespiegel in het Holoceen.

In het begin van het Holoceen leefden er nog maar weinig mensen in de gebieden die we nu Nederland noemen. De bevolking bestond uit groepjes jagers en verzamelaars die door het landschap trokken op zoek naar voedsel. Hun invloed op het landschap was gering.

Jager verzamelaar gemeenschappen komen nog steeds voor. Zij leven vaak in harmonie met hun omgeving.

Jager verzamelaar gemeenschappen komen nog steeds voor. Zij leven vaak in harmonie met hun omgeving.

3.2. De eerste landbouw

In het verre verleden heeft de landbouw zich ongeveer 11 keer onafhankelijk van elkaar ontwikkeld. Deze ontwikkeling heeft op verschillende locaties op onze aarde plaatsgevonden. Ongeveer 8.000 jaar voor onze jaartelling werd er al volop landbouw bedreven in het gebied rondom Mesopotamië, rond de rivieren de Tigris en de Eufraat. Vanuit dit gebied heeft de landbouw zich uitgebreid naar Zuid-Europa en later naar Noord-Europa. Waarschijnlijk zo’n 5.000 v. Chr. ontstond de eerste landbouw in Zuid-Limburg en wat later ook in de rest van Hoog Nederland. In Laag Nederland kwam de landbouw later op gang. Zo ontstonden omstreeks 500 v. Chr. de eerste boeren nederzettingen langs de kust van Groningen en Friesland. Deze ontstonden veelal op terpen vanwege het aanwezige water. Langs de rivieren en op strandwallen in het westen ontstonden ongeveer 250 v. Chr. de eerste boerenbedrijven.

Om landbouwgrond te verkrijgen werden er stukjes bos omgekapt en daarna bewerkt zodat het geschikt was om te verbouwen. In het begin gebeurde dit met stenen werktuigen. Na verloop van tijd werd het land onvruchtbaar en kapte men een ander stuk bos om dat werd omgezet tot nieuwe landbouwgrond. De oude akkers werden gebruikt om het vee op te laten grazen. Hierdoor kregen bomen geen kans om op te schieten en zo ontstond op sommige plekken de eerste cultuurheide.

 

3.3. De eerste versnellingen in de landbouw

Ongeveer 2.000 jaar v. Chr. begon in Nederland het bronzen tijdperk, dat liep tot ongeveer 800 v.Chr. Met de nieuwe bronzen werktuigen konden de boeren beter en sneller hout kappen en hun land bewerken. Hierdoor waren de boeren in staat om meer voedsel te produceren en daardoor kon de bevolking sterker groeien.

Rond het midden van de bronstijd ontstonden de eerste woonstalboerderijen, waarin mensen samen met hun vee in hetzelfde gebouw leefden. Hierdoor begon men mest te verzamelen die werd gebruikt om de landbouwgrond te bemesten. Door de bemesting kon men een hogere opbrengst verkrijgen en langer van de grond profiteren. Raakte de grond uitgeput of de boerderij vervallen, dan zocht men een nieuwe geschikte locatie en begon daar een nieuw boerenbedrijf. In deze tijd werd de druk op de natuur groter. Deze grotere druk werd veroorzaakt door de grotere bevolkingsgroei vanwege de hogere oogstopbrengsten. Het steeds meer kappen van bos en de stijging van het aantal verarmde akkerpercelen veranderde het boslandschap steeds meer in een open heidelandschap.

 

3.4. Nederland van de ijzertijd tot aan de middeleeuwen

De ijzertijd duurde in Nederland van ongeveer 800 v. Chr. tot het jaar 0. De akkers hadden in de ijzertijd vaak een vierkantige vorm van ongeveer 35 bij 35 meter die rondom voorzien waren van walletjes als afscheiding. De boerderijen zelf waren ongeveer 15 meter lang waarin de mensen samen leefde met het vee. Zo’n boerderij kon bijvoorbeeld 4 tot 8 koeien herbergen. De mest van het vee werd gebruikt om de akkers te bemesten.

Tijdens de ijzertijd werden de bronzen werktuigen vervangen door ijzeren uitvoeringen. Om deze ijzeren werktuigen te kunnen produceren had men ijzer nodig, die volop in de Nederlandse bodem aanwezig was. Dit ijzer werd gewonnen uit de ijzeroerbanken en de klapperstenen. Het ijzer uit de ijzeroerbanken is voornamelijk gevormd in de beekdalen. Het kwelwater, dat de beekdalen instroomt, loopt vaak eerst ondergronds door ijzerhoudende lagen waar het ijzer in het water oplost. Het kwelwater wordt daardoor roestkleurig en bevat vlokken. De ijzeroerbanken worden gevormd in de bodemlaag waar het kwelwater zich in bevindt. Dit geschiedt door middel van reductie en oxydatie.

Later, gedurende de middeleeuwen, werd er veel ijzer gewonnen uit ‘klapperstenen’. Klapperstenen ontstaan doordat er zich een laagje ijzer vormt rondom kleibolletjes. In een later stadium gaat de klei uitdrogen en verschrompelt daardoor. Als je met een klappersteen schudt, hoor je het kleibolletje rammelen. Daar komt de naam ‘klappersteen’ vandaan.

Om uit de ijzeroerbanken en de klapperstenen ijzer te winnen, moet het sterk verhit worden. Hiervoor was veel houtskool nodig dat werd vervaardigd uit hout. Daarvoor zijn veel bossen weggekapt en is dus mede oorzaak aan de ontbossingen uit die tijd. Zo heeft de winning van ijzer ons vooruitgang gebracht, maar ook achteruitgang voor de natuur.

Gedurende de eerste eeuwen na de Romeinse tijd herstelde het bos zich tijdelijk. Dit doordat het aantal inwoners afnam vanwege de volksverhuizingen die plaatsvonden. We praten hier over ongeveer de vierde en vijfde eeuw na Chr.

edurende de ijzertijd in Nederland ontstonden de eerste woon-stal boerderijen.

Gedurende de ijzertijd in Nederland ontstonden de eerste woon-stal boerderijen.

Het proces van ijzervorming gaat nog steeds door. Op de foto zie je de ijzervorming in de Beekhuizerbeek op landgoed Beekhuizen te Velp. Het proces van ijzervorming gaat nog steeds door. Op de foto zie je de ijzervorming in de Beekhuizerbeek op landgoed Beekhuizen te Velp.

Het proces van ijzervorming gaat nog steeds door. Op de foto zie je de ijzervorming in de Beekhuizerbeek op landgoed Beekhuizen te Velp. Het proces van ijzervorming gaat nog steeds door.

3.5. Het gebruik van vaste akkers, groei van de bevolking en verdwijnen van de bossen

Tijdens de Middeleeuwen liep het systeem van tijdelijke akkers tegen zijn grenzen aan. Dit omdat er geen ruimte meer voor was. Door de groei van de bevolking was er steeds meer voedsel nodig en het oorspronkelijke landbouwsysteem kende een lage opbrengst. Men stapte toen over op het gebruik van permanente akkers i.c.m. een intensievere bemesting. Hierdoor ontstond het esdorpenlandschap en de potstalcultuur in Hoog-Nederland.

De mest van vooral schapen, die men op de heidevelden liet grazen, gebruikte men om de akkers te bemesten. Om de akkers vruchtbaar te houden had men 10 keer zoveel heideoppervlakte nodig om de schapen op te laten grazen. De heide werd door de begrazing steeds armer en bij overbegrazing ontstonden vaak zandverstuivingen.

Een belangrijke technologische verandering in de landbouw deed zich rond het jaar 1.000 voor. Dit was het gebruik van de ijzeren keerploeg in plaats van de houten haakploeg. De houten haakploeg bestond uit een treksel dat door ossen werd getrokken. Onderaan het treksel was een haak bevestigd die een ‘voor’ in de grond maakte. Hierdoor kwam de grond los te liggen zodat men daarin het zaad kon deponeren. Met deze methode was de zaaizaadfactor 1: 2,4. Dat betekent dat men voor 1 kg zaaigoed 2,4 kg opbrengst had. In onze tijd zijn de opbrengsten vele malen hoger. Tegenwoordig zorgt 150 kg wintertarwezaad voor een opbrengst van 6500 kg.

Een nieuwe ontwikkeling was het gebruik van de keerploeg. Deze werd, in eerste instantie, ook door ossen getrokken en later door paarden. Bij de keerploeg zit vooraan de ploeg een kouter en deze trekt, net als bij de haakploeg, een ‘voor’ in de grond. Achter het kouter zit een ploegschaar die de zode van onder lossnijdt. Dan draait het keerbord, dat achter de ploegschaar zit, de losgesneden ‘voor’ om en deponeert die in de voorgaande ‘voor’. Het grote voordeel is dat op deze wijze de grond bij het ploegen wordt omgekeerd. Hierdoor komen de dieper in de grond zittende mineralen beschikbaar. Daarnaast heb je bij gebruik van de keerploeg veel minder last van opslag van onkruid.

De haakploeg werd tot omstreeks het jaar 1000 gebruikt.

De haakploeg werd tot omstreeks het jaar 1000 gebruikt.

De keerploeg zorgde voor een verhoging van de voedselproductie.

De keerploeg zorgde voor een verhoging van de voedselproductie.

Door deze ontwikkeling ging men over van een tweeslagstelsel naar een drieslagstelsel. Bij een drieslagstelsel werden de akkers in drie delen verdeeld. Het eerste deel was voor wintergraan, het tweede voor zomergraan en het derde deel liet men braak liggen. Hierdoor steeg de zaaizaadfactor van 1:2,4 naar 1:14. Het resultaat van deze ontwikkeling was veel minder hongersnood en een sterke stijging van de bevolking.

Door de sterke bevolkingsgroei werden de laatste bossen gekapt voor het hout dat men nodig had voor de huizenbouw, brandstof en voor de bouw van schepen. De scheepsbouw kende een hoogtepunt tijdens de VOC tijd. Uiteindelijk bleven door het kappen van de bossen alleen de voor de adel bestemde jachtbossen nog over. Een goed voorbeeld hiervan zijn de bossen die behoorde bij het 'Hof te Dieren'. Dit was een jachtslot dat eigendom was van de prinsen van Oranje. Rond 1800 was bijna al het bos verdwenen en bestond Nederland bijna geheel uit heidegebieden en zandverstuivingen.

Bovengenoemde ontwikkeling speelde zich hoofdzakelijk af in Hoog Nederland. In Laag Nederland kwam de groei in de landbouw, die vooral uit veeteelt bestond, meestal voort uit het ontginnen en ontwateren van veengebieden. Dit begon  ongeveer vanaf het jaar 1.000. Omstreeks aan het eind van de 15e eeuw bestond Laag Nederland voor het grootste deel uit weiland en onbemest hooiland. Dit ten behoeve van de veeteelt. Het hooiland werd één keer per jaar, meestal in de maand juli, gemaaid. Het gemaaide gras werd als wintervoer gebruikt.

Tijdens de middeleeuwen werd er veel hout gekapt voor het bouwen van schepen en huizen en de ijzerproductie. Tijdens de middeleeuwen werd er veel hout gekapt voor het bouwen van schepen en huizen en de ijzerproductie.

Tijdens de middeleeuwen werd er veel hout gekapt voor het bouwen van schepen en huizen en de ijzerproductie. Tijdens de middeleeuwen werd er veel hout gekapt voor het bouwen van schepen en huizen en de ijzerproductie.

Hof te Dieren omstreeks 1770-1795. Dit jachtslot werd door de prinsen van Oranje gebruikt als verblijf tijdens hun jachtpartijen. De bossen rondom Dieren waren toen een van de laatste nog overgebleven bossen. Foto: Gelders Archief.

Hof te Dieren omstreeks 1770-1795. Dit jachtslot werd door de prinsen van Oranje gebruikt als verblijf tijdens hun jachtpartijen. De bossen rondom Dieren waren toen een van de laatste nog overgebleven bossen. Foto: Gelders Archief.

3.6. Herbebossing van zandverstuivingen en heidevelden

Al in de 18e  eeuw was men, op kleinschalige wijze, begonnen met het herbebossen van de zandverstuivingen. Dit om het vele stuifzand vast te leggen. Hiervoor werd vooral de inheemse grove den ingezet. Gedurende de 19e eeuw werd dit op grotere schaal voortgezet en de nieuwe bossen werden toen ook gebruikt voor houtproductie en later ook voor recreatieve doeleinden. De exotische douglasspar werd toen, naast de grove den, steeds meer geplant.

Door de ontbossingen raakte een groot deel van Hoog Nederland bedekt met zandverstuivingen.

Door de ontbossingen raakte een groot deel van Hoog Nederland bedekt met zandverstuivingen.

Door de ontbossingen raakte een groot deel van Hoog Nederland bedekt met heidevelden.

Door de ontbossingen raakte een groot deel van Hoog Nederland bedekt met heidevelden.

Herbebossing met naaldbomen leverde vaak monotone bossen op.

Herbebossing met naaldbomen leverde vaak monotone bossen op.

3.7. Verandering van het agrarisch landschap

Van de middeleeuwen tot het begin van de 19e eeuw deden er zich weinig veranderingen voor in de landbouw. In Hoog Nederland waren het vooral gemende bedrijven die aan akkerbouw en veeteelt deden en daarbij hoofdzakelijk de regionale markten bedienden. In Laag Nederland kwamen vooral melkvee bedrijven voor. Vanaf 1800 begon dit te veranderen en werd de landbouw intensiever en ging men zich steeds meer specialiseren voor de markten buiten de eigen regio. Door de introductie van stoomboten aan het eind van de 19e eeuw werd er steeds meer goedkoop graan vanuit de VS geïmporteerd. Doordat de prijzen daalden, waren boeren genoodzaakt om in coöperaties samen te gaan werken en werden de bedrijven grootschaliger om de productiekosten te drukken.

Na de Tweede Wereldoorlog zette de schaalvergroting zich nog veel sterker door. Na de ervaring van honger lijden tijdens de oorlog was het streven om veel meer voedsel te produceren. Dit om een tekort aan voedsel voor altijd te voorkomen. Men streefde hierbij naar een zo hoog mogelijke productie tegen zo laag mogelijke kosten. Om de efficiency te vergroten gingen boeren percelen met elkaar uitruilen om zo grote aaneengesloten stukken land te verkrijgen. Hierdoor verdween het oude boerenlandschap met veel heggen en sloten, die dienst deden als perceelafscheiding.

Grote en kale percelen die tegenwoordig het meest voorkomen in de intensieve landbouw

Grote en kale percelen die tegenwoordig het meest voorkomen in de intensieve landbouw

Speelse percelen met veel landschapselementen die goed zijn voor de biodiversiteit.

Speelse percelen met veel landschapselementen die goed zijn voor de biodiversiteit.

Door de sterk toenemende en grootschalige landbouwactiviteiten werd ook de omliggende natuur steeds meer beïnvloed. Het water werd steeds meer uit de landbouwgebieden weggepompt waardoor er verdroging plaatsvond. Dit niet alleen binnen de landbouwgebieden, maar ook binnen de omliggende natuurgebieden. Daarbij verspreiden meststoffen en bestrijdingsmiddelen zich steeds meer in de bodem van zowel de landbouwgebieden als de natuurgebieden.

Door de schaalvergroting en intensivering van de landbouw ontstond er een groot contrast ten opzichte van de situatie in het begin van de 20e eeuw. In de tijd waren er veel kleinere boerenbedrijven met afscheidingen in de vorm van heggen en sloten. Het was een afwisselend  landbouwlandschap met akkers, weilanden, heidevelden, hooilanden, houtwallen en drinkpoelen. Doordat er langdurig voedingsstoffen aan de bodem werden onttrokken, werden hooilanden en heide schraler, wat kansen gaf voor soorten die van een arme bodem houden. Dit landschap bood veel planten en dieren een nieuw of extra leefgebied. Hierdoor was het landbouwgebied rijk aan soorten.

De kleine landschapselementen, zoals drinkwaterpoeltjes, (meidoorn)heggen en struwelen waren niet alleen mooi om te zien, maar hadden ook een positieve werking op de biodiversiteit. Door het verdwijnen ervan verdween ook de leefomgeving van dieren zoals: kamsalamander, boomkikker, insecten, vleermuizen, insecteneters en hermelijn. In gebieden waar men bovengenoemde landschapselementen weer heeft hersteld, wordt een duidelijke terugkeer van de verdwenen dieren geconstateerd.

Afwateringssloten zoals deze zijn veel te zien in het huidige agrarische landschap.

Afwateringssloten zoals deze zijn veel te zien in het huidige agrarische landschap.

Deze sloot levert een veel grotere bijdrage aan de biodiversiteit.

Deze sloot levert een veel grotere bijdrage aan de biodiversiteit.

Door mechanisatie is, na de Tweede Wereld oorlog, de productie in de landbouw enorm toegenomen.

Door mechanisatie is, na de Tweede Wereld oorlog, de productie in de landbouw enorm toegenomen.

Vooral na 1950 werd de landbouw grootschaliger. Dit was mogelijk vanwege de mechanisatie en de toenemende gebruik van kunstmest. Hierdoor werd heide en hooiland overbodig. Doordat de potstalcultuur stopte, verdwenen er ook grote heidegebieden inclusief de bijbehorende flora en fauna. Diverse dieren kregen het moeilijk omdat hun leefgebied steeds kleiner werd. Voorbeelden zijn: klapekster, levendbarende hagedisgladde slang en heikikker. Door de toenemende bemesting verdwenen schrale hooilanden, waardoor, onder andere, het aantal graslandvlinders sterk is afgenomen.

Wilde akkerplanten laten vooral na 1950 een sterke daling zien. Zo was in 2000 de gemiddelde populatieomvang 40% lager dan in 1990. Het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddelen, veel mestgebruik en het steeds dieper ploegen zijn hiervan de belangrijkste oorzaken. Het aantal akkervogels is sinds die tijd ook sterk teruggelopen omdat ze op akkers steeds minder zaden en insecten konden vinden. Zo verdween de ortolaan geheel. De teelt van zomer- en wintertarwe gaf vroeger meer en langer zaden op de akkers dan bijvoorbeeld de huidige, veel voorkomende, monotone teelt van mais. Zo is de opmars van de teelt van mais aan het eind van de jaren 70 begonnen. Dit als voedergewas voor het vee. Het voordeel voor boeren in een regio met intensieve veehouderij is dat mais een grote mestgift verdraagt en men zo beter van de mest af kan komen.

Vanwege de productiviteit worden graslanden steeds dieper ontwaterd waardoor boeren eerder en vaker kunnen maaien. Daarnaast wordt vaak het hoogproductieve Engels raaigras gebruikt in combinatie met steeds meer mestgebruik. Hierdoor kan een boer een aantal keren per jaar maaien. In het verleden was dat maar één keer per jaar en vond het maaien plaats in de hooimaand augustus. Door de ontwatering en sterke bemesting wordt de biologische bovenlaag van de bodem vernietigd en verdwijnt het leven daarin.

Als je een gezonde bodem zou bekijken dan zit die vol met leven, zoals: oerbacteriën (archaea), bacteriën, eencellige diertjes, regenwormen, miljoenpotenduizendpoteninsecten en nog veel meer leven. Al deze diertjes mengen het bodemmateriaal en zorgen ervoor dat de grond poreus blijft, waardoor het water en gassen doorlaat. Daarbij wordt organisch materiaal afgebroken en weer omgezet in voedingsstoffen. Planten profiteren daarvan en kunnen zo gedijen. Doordat de mens een hoge productieopbrengst van de grond wenst, zijn we de grond gaan bemesten, diep gaan spitten en gaan bestrijden met chemicaliën. Hierdoor is het bodemleven grotendeels vernietigd en hebben we nog meer kunstmest nodig om het gewenste rendement te verkrijgen. Oftewel het is een vicieuze cirkel.

Het maaibeleid, het verlagen van de grondwaterstand en het verdwijnen van het voedsel in de bovenlaag werkte zeer ongunstig voor de weidevogels, zoals bijvoorbeeld de wulp, kievit en gele kwikstaart. Ook de pracht van bloemen, die in het verleden het weidegebied sierde, zie je tegenwoordig niet meer. Al die planten zijn verdwenen, inclusief de bijbehorende vlinders en andere insecten en ongewervelden. De gans is de positieve uitzondering, want zij gedijen goed op het eiwitrijke raaigras.

Monotone maisvelden voegen weinig toe aan de biodiversiteit.

Monotone maisvelden voegen weinig toe aan de biodiversiteit.

In een gezonde bodem komt veel dierlijk leven voor, zoals duizendpoten.

In een gezonde bodem komt veel dierlijk leven voor, zoals duizendpoten.

Jonge grutto, jonge weidevogels hebben het moeilijk.

Jonge grutto, jonge weidevogels hebben het moeilijk.

4. Biodiversiteitsthema's

Door de ingrijpende veranderingen in de landbouw in de twintigste eeuw heeft de flora en fauna grote klappen gekregen. Zo is, vooral tussen 1950 en 1990, het aantal wilde planten- en diersoorten in het agrarisch gebied fors teruggelopen. Volgens de LPI (Living Planet Index) is in het agrarisch gebied het aantal dierpopulaties na 1990 nog eens met de helft afgenomen. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn de voortdurende schaalvergroting en intensivering van de landbouw. De Living Planet Index (LPI) is een maatstaf voor de toestand van de biologische diversiteit in de wereld. Dit gebaseerd op populatietrends van gewervelde soorten uit terrestrische, zoetwater- en mariene habitats. De LPI is aangenomen door het Verdrag van Biologische Diversiteit (CBD). Het doel is om effectieve en urgente maatregelen te nemen om zo het verlies aan biodiversiteit een halt toe te roepen.

De bossen laten een iets positiever beeld zien. Daar zijn, na 1990, de dierpopulaties stabiel gebleven. In de open natuurgebieden daarentegen is de gemiddelde populatieomvang gehalveerd. Het ging hierbij niet alleen om zeldzame soorten maar ook de algemene soorten zijn in aantallen teruggelopen. De teruggang in de open natuurgebieden komt voort uit de verdroging van de bodem en vooral de hoge depositie van stikstofverbindingen. De landbouw, en dan met name de veeteelt, is hiervan de grootse veroorzaker. De hoge zandgronden zijn het meest gevoelig voor de vermestende en verzurende effecten van stikstof. Ondanks het gegeven dat de stikstofdepositie al enige tijd daalt, liggen de stikstofwaarden nog steeds ver boven de kritische grens. Door de verzuring verweren de bodemmineralen en verdwijnen de sporenelementen. Hierdoor raakt de bodem uitgeput en verdwijnen planten en de bijbehorende insecten en andere dieren.

Hieronder worden een aantal thema's toegelicht die in relatie staan tot de teruggang in biodiversiteit.

 

4.1. Teruggang van insecten

In 2017 heeft er Duits onderzoek naar insectenpopulaties plaatsgevonden. Uit dit onderzoek blijkt dat tussen 1989 en 2016 het volume in insecten met 75 % is afgenomen. Het onderzoek was gebaseerd op het vangen van vliegende insecten in tentjes, waarvan het gewicht werd gewogen. Aanvullende Nederlandse onderzoeken naar insecten wijzen in dezelfde richting. Hier was sprake van achteruitgangen van insectenpopulaties met 50 tot 80% voor verschillende insecten, zoals: dagvlinders, nachtvlinders, loopkevers en kokerjuffers. Er waren ook insectensoorten die stabiel bleven, zoals wantsen. Wereldwijd gezien is in slechts 30 jaar het aantal insecten met een kwart afgenomen. Op plekken waar veel pesticiden worden gebruikt, ligt dit percentage nog veel hoger.

lieveheersbeestjes

Wat zijn de oorzaken van de afname van insecten?

De afname van insecten wordt veroorzaakt door verschillende menselijke activiteiten. Zo zorgen het gebruik van kunstmest en de stikstofdepositie voor het verdwijnen van de planten op de arme zandgronden. Door het verdwijnen van planten vanwege de stikstofdepositie verdwijnen ook de van die planten afhankelijk zijnde insecten. Door de stikstoftoename en de hogere temperaturen vanwege de klimaatverandering schieten in het voorjaar de planten sneller op. Hierdoor blijft het koeler in de ondergroei. Dit is een nadeel voor de vlindersoorten die als ei of larve overwinteren, want die hebben de voorjaarswarmte nodig om zich te kunnen ontwikkelen.

De klimaatverandering zorgt voor veranderende klimaatzones en een verschuiving van insecten van zuid naar noord. Hierdoor verdwijnen insectensoorten, maar er komen ook weer nieuwe soorten bij.

De belangrijkste oorzaak is zeer waarschijnlijk het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw, maar ook rondom huis. Zo bevatten mierendoosjes en vlooienbanden voor honden en katten veel chemicaliën die zeer schadelijk zijn zodra ze in het milieu terecht komen.

Welke bestrijdingsmiddelen veroorzaken de afname?
bestrijdingsmiddelen

Neonicotinoïden
Neonicotinoïden worden vanaf 1985 steeds meer gebruikt om insecten te bestrijden. Ze worden gebruikt als zaadcoating om planten te beschermen tegen vraat, maar ook als anti vlooienmiddel voor honden en katten. Neonicotinoïden breken moeilijk af en spoelen uit en af naar grondwater en oppervlaktewater. Dit besmette water wordt weer opgenomen door planten en verspreiden deze naar de bladeren, het stuifmeel, zaden en andere plantdelen. Alle dieren, waaronder insecten, die daar gebruik van maken worden vergiftigd, inclusief de dieren die de besmette dieren opeten. Neonicotinoïden werken op het zenuwstelsel van insecten doordat ze neurotransmitters nabootsen. Dit zijn stoffen die prikkels van de ene zenuwcel na de andere zenuwcel overbrengen. De zenuwcellen bij de insecten raken daardoor overprikkeld waardoor bijvoorbeeld bijen gevoeliger worden voor ziekten. Bij nachtvlinders wordt het sekslokstofproces aangetast dat leidt tot minder nageslacht.

Glyfosaten
Glyfosaten worden, al zo’n 50 jaar, gebruikt als onkruidbestrijdingsmiddel. Met dit middel worden vaak hele velden bespoten, die dan oranje-geel kleuren. Dit is enerzijds slecht voor de aanwezige wilde planten en anderzijds voor vele micro-organismen. Zo wordt de darmflora en het navigatievermogen van bijen door dit middel aangetast.

Bijen zijn erg gevoelig voor glysofaten

Bijen zijn erg gevoelig voor glysofaten

Wat kunnen de gevolgen zijn van de insecten afname?
Blauwborst

Blauwborst

Minder landbouwopbrengsten, vogels, planten en bomen

Een groot deel van de gewassen die wij telen, worden bestoven door insecten. Het zou enorme consequenties hebben (zoals hongersnoden) als de bestuiving structureel vermindert door de insecten afname. Ook de voortplanting van planten en bomen in de vrije natuur zou in gevaar komen, waarvan we de gevolgen niet goed van in kunnen schatten. Met het verdwijnen van insecten in zijn algemeenheid verdwijnen ook de insecten die leven van andere insecten. Deze predatoren zijn belangrijk omdat ze voor evenwicht in de insectenwereld zorgen. Bij het verdwijnen van de predatoren zal er minder natuurlijke plaagbestrijding ontstaan wat voor lagere opbrengsten in de landbouw kan zorgen. Daarnaast krijgen insecten etende vogels en andere insecten etende dieren het steeds moeilijker omdat hun voedselbron verdwijnt.

4.2. Minder vogels

De teruggang van vogels vindt met name plaats bij de weidevogels, heidevogels en de insecten etende vogels. Ook sommige zaad etende vogels (bijvoorbeeld vinkkeepgroenling en geelgors) hebben het moeilijk omdat er gedurende de winter weinig voedsel meer op de akkers ligt. Er wordt bijvoorbeeld nauwelijks nog wintertarwe verbouwd. Met de bos- en roofvogels gaat het gelukkig relatief goed.

Weidevogels

Het aantal weidevogels, zoals grutto’s en tureluurs is met sprongen achteruit gegaan. Vanaf 1960 is in Nederland het aantal broedparen met 68% teruggelopen. Het aantal boerenlandvogels is sinds 1990 met 50 % teruggelopen.

De teruggang van de weidevogels wordt mede veroorzaakt door de grote sterfte onder de kuikens. Deze kuikensterfte wordt veroorzaakt door:

  1. Gebruik van bestrijdingsmiddelen.
  2. Het vele en vroege maaien.
  3. De monotone dichte grasmat zonder voor insecten interessante planten. Hierdoor zijn er te weinig insecten aanwezig.
  4. Vogels hebben onvoldoende tijd om hun jongen groot te brengen i.v.m. de afwezigheid van insecten.
  5. Doordat er weinig schuilplaatsen zijn in het monotone landschap worden meer vogels slachtoffer van predatoren.

Doordat boeren sinds begin jaren 90 verplicht zijn om drijfmest in de bodem te injecteren (i.v.m. de emissie naar de lucht en stankoverlast), hebben wormen etende vogels het moeilijk. De sleufjes die bij het injecteren worden gemaakt, doen de bovenlaag van de bodem uitdrogen. Deze droge laag wordt bijvoorbeeld door de rode regenworm vermeden. Het zou beter zijn indien de boer stalmest verspreid, zoals gebruikelijk was tot de jaren 70.

Bij de oplossingen om het aantal weidevogels te laten groeien, blijkt dat alleen later maaien en nestbescherming onvoldoende is. Het is belangrijk dat jonge vogels voldoende voedsel krijgen en beschutting tegen predatoren kunnen vinden. Uiteindelijk vraagt dit om mozaïekbeheer, waarbij er percelen zijn met korter en hoger gras. Daarnaast dient de grondwaterstand te worden verhoogd en moet er schone grond aanwezig zijn. De schone en wat vochtige grond leidt tot een rijk bodemleven dat als voedsel kan dienen.

Grutto

Grutto

Scholekster

Scholekster

Kievit

Kievit

Heidevogels en insecten etende vogels

Vanwege de lagere insectenvolumes op de heide doen een aantal insectenetende vogels, zoals de klapekster, tapuit en koekoek, het slecht.  Zo heeft de tapuit last van de overwoekering van bijvoorbeeld het pijpenstrootje, waardoor ze minder insecten kunnen vinden op de bodem. Daar staat tegenover dat de nachtzwaluw en de roodborsttapuit het goed doen. Wat daarvan de reden is, is (nog) niet bekend.

Tapuiten vinden steeds lastiger hun voedsel.

Tapuiten vinden steeds lastiger hun voedsel.

Het gaat weer goed met de buizerd.

Het gaat weer goed met de buizerd.

Roofvogels laten een herstel zien

Door het gebruik van het bestrijdingsmiddel DDT ging het zeer slecht met de roofvogels. Het in de landbouw gebruikte DDT werd opgeslagen in de insectenetende vogels en zoogdieren die de vergiftigde bodeminsecten en wormen aten. Dit gif kwam uiteindelijk weer terecht bij de roofvogels, die deze vogels en zoogdieren als prooi aten. Hierdoor stierven de roofvogels massaal en waren roofvogels zoals havik, sperwer en buizerd bijna verdwenen. Eind jaren 60, begin jaren 70, nam het gebruik van DDT af en stopte uiteindelijk. Sindsdien laten de meeste roofvogels weer een krachtig herstel zien.

4.3. Flora en fauna van bossen en heide

Na de nieuwe aanplant van de bomen tijdens de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw hebben de bossen de tijd gehad om zich te ontwikkelen. Hierdoor is er op een aantal locaties, waaronder op de Veluwezoom, een ouder bostype ontstaan wat voor een aantal diersoorten gunstig is geweest. Sinds 1990 is de hoeveelheid bos weinig veranderd en is de populatiegrootte van karakteristieke diersoorten gemiddeld genomen stabiel. Zo namen ongeveer 18 soorten toe, waaronder de grote weerschijnvlinder, franjestaart (vleermuis), een aantal broedvogels en de hazelmuis. Daar staat tegenover dat 11 soorten afnamen. Doordat de bossen ouder worden, doen holenbroeders het goed.

Het laten liggen van dood hout heeft een gunstig effect op bepaalde groepen insecten, kleine zoogdieren en paddenstoelen. Ondanks het gegeven dat het redelijk goed gaat met de meeste bossen in Nederland zijn er nog steeds een aantal aandachtspunten, zoals:

Verdroging

Verdroging is een probleem voor zowel bos als heidegebieden. Waterstanden zijn verlaagd ten behoeve van de landbouw, bewoning en waterwinning. Een te lage grondwaterstand, vooral in het voorjaar, is een belangrijke oorzaak van de achteruitgang van soorten. Zo zijn vooral natte heidegebieden en vochtige bossen verdroogd. Locaties waar men herstelplannen uitvoert, laten een krachtig herstel van de flora en fauna zien.

Vermesting en verzuring

Vermesting en verzuring zijn nu de grootste bedreigingen voor de natuur op het land. Deze verzuring en vermesting wordt veroorzaakt door een hoge aanvoer van stikstofverbindingen die vanuit de atmosfeer op de bodem neerslaan.

De zandgronden zijn het meest gevoelig voor stikstofdepositie. Dit komt omdat ze van nature arm zijn aan voedingsstoffen en bodemmineralen. Vooral de heide en schrale graslanden zijn zeer gevoelig voor stikstofdepositie. Bossen hebben hier wat minder onder te lijden.

Net als zandverstuivingen zijn heidegebieden extra gevoelig voor de stikstofdepositie.

Net als zandverstuivingen zijn heidegebieden extra gevoelig voor de stikstofdepositie.

De vliegenzwam is een symbioot, oftewel ze werken samen met de planten en bomen om hun heen.

De vliegenzwam is een symbioot, oftewel ze werken samen met de planten en bomen om hun heen.

Bospaddenstoelen reageren snel

Door de toenemende neerslag van ammoniak op de bodem liepen, aan het eind van de vorige eeuw, het aantal bospaddenstoelen sterk terug. Bekende soorten zoals eekhoorntjesbrood, vliegenzwam, hanenkam en vele andere soorten deden het slecht. Vooral de paddenstoelen die samenwerken met bomen (symbioten) waren gevoelig voor de neerslag van ammoniak. Symbioten werken samen met bomen, waarbij de paddenstoel voedingstoffen en sporenelementen aan de boom levert en daar koolhydraten van de boom voor terugkrijgt. Doordat de bomen deze paddenstoelen minder nodig hadden omdat ze een aantal voedingselementen uit de neergeslagen ammoniak/stikstof konden halen, kregen de paddenstoelen ook minder koolhydraten terug van de bomen. Toen de hoeveelheid ammoniak/stikstof daalde werd er een herstel van de symbioten zichtbaar.

4.4. Het stikstofprobleem

De stikstofdepostitie is een van de grootste veroorzakers van het biodiversiteitsprobleem in Nederland. De termen ‘stikstof, concentratie, stikstofemissie en stikstofdepositie’ wordt in de huidige discussies over duurzaamheid veel gebruikt. Hieronder een toelichting wat deze termen inhouden.

Wat is stikstof?

Het kleur- en reukloze gas stikstof (N2) is een natuurlijke stof dat van zichzelf niet schadelijk is voor onszelf en de natuur om ons heen. De lucht om ons heen bestaat voor ongeveer 78% uit stikstof. Dus waarom zouden we ons dan zorgen over stikstof moeten maken, zou je zeggen.

Het probleem voor de natuur ligt bij de stikstofverbindingen NOx en NH3.

NO(stikstofoxide) is een verbinding van stikstof en zuurstof. Deze stikstofverbinding komt vooral in de lucht terecht en wordt grotendeels veroorzaakt door de verbranding van fossiele brandstoffen in het verkeer, door energiecentrales en de industrie.

NH(ammoniak) is een verbinding van stikstof en waterstof en wordt ammoniak genoemd. Een relatief klein deel van de ammoniak uitstoot wordt veroorzaakt door het verkeer, de bouw en de industrie. De grootste ammoniak uitstoot komt  voort uit de landbouw. De mest die het vee uitscheidt en de kunstmest die gebruikt wordt om het land te bemesten zijn de grootste veroorzakers van deze ammoniak uitstoot. De stikstof verdampt als ammoniak uit de mest en komt zo in de lucht terecht. Een deel van de stikstof kan ook uitspoelen naar het grondwater. Dit noemt men (nitraat)uitspoeling.

Wat is de betekenis van concentratie, emissie en depositie?

Concentratie stikstofoxiden en ammoniak. De concentratie geeft aan hoeveel stikstofoxiden en/of ammoniak er in de lucht zit. Een te hoge concentratie stikstofoxiden is slecht voor de mens en vooral voor je longen. Een te hoge concentratie ammoniak in de buitenlucht zou ook schadelijk zijn, maar dat komt gelukkig bijna niet voor.

Emissie van stikstofoxiden en ammoniak. Emissie is de uitstoot bij de bron. Bijvoorbeeld de uitstoot van stikstofoxiden bij de fabriek en de uitstoot van ammoniak bij het agrarisch bedrijf.

Depositie van stikstofoxiden en ammoniak. Op het moment dat stikstofoxiden en/of ammoniak vanuit de lucht op de grond neerslaan spreken we van stikstofdepositie. We praten over een natte depositie indien de stikstof via de regen op de grond neerslaat. We spreken over een droge depositie indien planten en/of de bodem de stikstof rechtstreeks uit de lucht opnemen. Doordat stikstofoxiden en ammoniak in de bodem terecht komen, wordt de bodem rijker en voedzamer. Dit is vooral een probleem in natuurgebieden op de hoge zandgronden. Daar leven planten die het juist goed doen op armere gronden. Door het voedselrijker worden van de grond verdwijnen deze planten en daarmee ook de dieren die van die planten afhankelijk zijn.

stikstofdepositie

Wat is een kritische stikstofdepositie grens?

Onder de kritische stikstofdepositie grens verstaan we de hoeveelheid stikstof die op de bodem en het water terecht komt zonder dat er schade wordt aangericht aan de aanwezige ecosystemen. Door de depositie van stikstof uit de lucht ontvangen de bodem en het water een extra mestgift. Dat heeft tot gevolg dat voedselarme ecosystemen voedselrijker worden. Hierdoor vermindert de biodiversiteit. Zo zullen plantensoorten die afhankelijk zijn van voedselarme omstandigheden verdwijnen en worden dan opgevolgd door soorten die van voedselrijke milieus houden. Een voorbeeld is het pijpenstrootje dat op heidevelden de struikheide overwoekert. Struikheide kan alleen maar ontkiemen in een kale voedselarme bodem, bij het pijpenstrootje is het andersom.

Veroorzakers van het stikstofprobleem

De belangrijkste veroorzakers van het stikstofprobleem zijn de agrarische bedrijven, de industrie en het verkeer, waar de stikstof in de lucht terecht komt en later neerslaat op de natuurgebieden.

Een voorbeeld is het gebruik van kunstmest en krachtvoer. De productie en het gebruik van kunstmest heeft de totale beschikbare hoeveelheid stikstof aanzienlijk vergroot en het krachtvoer voor het vee zorgt voor een extra stroom stikstof in het systeem. Daar de landbouwgewassen en het vee niet alle toegediende en beschikbare stikstof opnemen, hoopt het overschot zich op in de bodem. Dit spoelt uiteindelijk uit- en af naar het oppervlakte- en grondwater en komt zo in de natuur terecht.

De mest die het vee uitscheidt en de kunstmest die gebruikt wordt om het land te bemesten zijn de grootste veroorzakers van de ammoniak uitstoot.

De mest die het vee uitscheidt en de kunstmest die gebruikt wordt om het land te bemesten zijn de grootste veroorzakers van de ammoniak uitstoot.

De verbranding van fossiele brandstoffen is belangrijkste oorzaak van de stikstofoxide emissie.

De verbranding van fossiele brandstoffen is belangrijkste oorzaak van de stikstofoxide emissie.

De Nederlandse emissie het hoogst in Europa

Het blijkt dat de Nederlandse emissies van de totale hoeveelheid stikstof per hectare het hoogst zijn in Europa. De Nederlandse waarde is bijna vier keer de Europese waarde. Ook met betrekking tot de stikstofdepositie behoort Nederland tot de top. Sinds 1990 is de stikstofdepositie wel afgenomen. Echter de waarden van de depositie van stikstof op heiden en bossen ligt nog steeds ruim boven de kritische grenzen. Daarbij verdwijnt stikstof langzaam uit het systeem, dus herstel duurt langere tijd.

Uitputting van de bodem

Naast de voedingsstoffen stikstof en fosfor hebben planten ook sporenelementen nodig om te kunnen overleven. De belangrijkste sporenelementen zijn: Kalium (K), Natrium (Na), Calcium (Ca) en Magnesium (Mg). Deze sporenelementen zitten in de bodem en zitten gebonden aan klei- en humusdeeltjes. De planten maken deze sporenelementen, vaak met de hulp van bacteriën, los door een zuur uit te scheiden. Daarna kunnen de planten deze sporenelementen opnemen.

Door vooral de stikstofdepositie ontstaat er zwavelzuur en salpeterzuur in de bodem. Deze overdaad aan zuur maakt, net als het zuur van planten, de sporenelementen los van de klei- en humusdeeltjes, waarna ze oplossen in het regenwater en wegspoelen. Hierdoor zijn de sporenelementen niet meer beschikbaar voor de planten die ervan leven.

Wat doet te veel stikstof met de heide en het bos?

Op de hoge zandgronden is de stikstofdepositie momenteel de belangrijkste bedreiging voor de flora en de fauna. Er zijn daar geen gebieden meer met een lage depositie. Bij de bossen wordt de kritische waarde op veel plekken overschreden en bij heidegebieden is het niveau overal te hoog. Het overschot aan stikstof zorgt uiteindelijk voor vermesting en verzuring. Deze vermesting en verzuring hebben negatieve gevolgen voor zowel de planten, die van schrale grond houden, als de bodemorganismen die in de grond leven. Zo gaan planten die van stikstof houden (brandnetels en braam) andere planten verdringen. Daarbij lopen, door de verzuring, bijvoorbeeld de zomereikbosanemoon en het bleeksporig bosviooltje terug. Een ander voorbeeld van de vermesting is het overwoekeren van het pijpenstrootje op de heide. Struikheide gedijt op schrale grond en het pijpenstrootje houdt van voedselrijke grond.

Sinds de jaren 80 van de vorige eeuw nemen zuur liefhebbende korstmossen continu af. Soorten zoals boerenkoolmos, trilzwamkorst kwamen in het verleden algemeen voor in de bossen en zijn nu vervangen door algemenere soorten. De zuurgraad is verminderd doordat ammoniak, een base, de boomschors (die van nature zuur is) minder zuur maakt. Op de bodem werkt dat anders, want daar zetten bacteriën de ammoniak om in salpeterzuur.

De stikstofdepositie op de hoge zandgronden zorgt ervoor dat het pijpenstrootje de heide gaat overwoekeren.

De stikstofdepositie op de hoge zandgronden zorgt ervoor dat het pijpenstrootje de heide gaat overwoekeren.

De stikstofdepositie op de bossen zorgt ervoor dat planten, zoals het bleeksporig bosviooltje, het moeilijk hebben.

De stikstofdepositie op de bossen zorgt ervoor dat planten, zoals het bleeksporig bosviooltje, het moeilijk hebben.

Daling van de stikstofdepositie, maar nog steeds een te hoog niveau

Vanaf 1994 is de uitstoot van ammoniak, hoofdzakelijk binnen de veehouderij, met meer dan 60% gedaald. Dit is bereikt door het afdekken van mestsilo’s, het creëren van emissiearme stallen en het injecteren van mest in de bodem. Dit laatste is echter wel weer schadelijk voor het bodemleven. Uiteindelijk daalde in Hoog Nederland de stikstofdepositie van 42 kilo stikstof per hectare in 1980 naar 25 kilo in 2010. Vanaf 2010 was het niveau stabiel, waarna het sinds 2017 weer licht stijgt. Ook in 2021 ligt de stikstofdepositie op heide en veel bossen nog steeds op een te hoog niveau en ligt deze boven de kritische waarde die door de wetenschap is vastgesteld. Zo liggen de meeste kritische waarden tussen de 10 en 15 kilo stikstof per hectare. De kritische waarde voor bos ligt hoger dan die voor heide, zandverstuivingen, veen en schrale graslanden. Inden de waarden overschreden worden treedt er vaak schade op en de stikstof verdwijnt maar langzaam als het niveau onder de kritische waarde komt.

Doordat de overheid onvoldoende stikstofmaatregelen neemt, stokt de bouw van nieuwe woningen.

Doordat de overheid onvoldoende stikstofmaatregelen neemt, stokt de bouw van nieuwe woningen.

PAS (Programma Aanpak Stikstof)

De PAS (Programma Aanpak Stikstof) is een regeling van de Nederlandse overheid die op 1 juli 2015 van kracht is geworden. Het doel was om natuurschade, veroorzaakt door stikstofverbindingen, aan kwetsbare Natura 2000-gebieden tegen te gaan. Deze Natura 2000-gebieden zijn aangewezen op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Tegelijkertijd zouden nieuwe economische activiteiten uitgevoerd moeten gaan worden, zoals verdere intensivering van de veehouderij. Het was de bedoeling om overschotten aan stikstof in natuurgebieden af te gaan voeren om verdere verzuring tegen te gaan.  Daarbij werden er maatregelen voorgeschreven om de uitstoot door de landbouw te reduceren. Voorbeelden hiervan zijn het uitvoeren van uitstootarme bemestingsvormen en het creëren van uitstootvrije stallen. De stikstofruimte die hiermee gewonnen zou worden, zou gebruikt gaan worden om nieuwe activiteiten te ontwikkelen waar weer nieuwe stikstof bij vrijkomt.

Een aanpak die niet werkt

Vanaf het begin was de PAS regeling gedoemd te mislukken. Zo werden er al nieuwe activiteiten, die nieuwe stikstof in de natuur brachten, toegestaan voordat de stikstofuitstoot van bestaande activiteiten waren gestopt of afgebouwd. In de praktijk kwam het erop neer dat de uitstoot van ammoniak sinds 2017 weer toenam.

Op 7 november 2018 oordeelde het Europese Hof van justitie dan ook dat de Nederlandse PAS-stikstofregeling in strijd was met de Europese regels voor natuurbescherming. Daarna heeft de Raad van State in mei 2019 deze PAS aanpak, waar een ‘voorschot op de toekomst’ werd genomen, ongeldig verklaard.

4.5. Het broeikaseffect

Al jarenlang waarschuwen klimaatwetenschappers dat onze planeet aan het opwarmen is. Deze opwarming wordt grotendeels veroorzaakt door het verstoken van fossiele brandstoffen die kooldioxide en andere broeikasgassen in onze atmosfeer brengen. Deze gassen zorgen ervoor dat de zonne-energie dicht bij het aardoppervlak wordt vastgehouden. Hierdoor wordt de planeet steeds warmer. Door deze opwarming gaat het ijs op de polen steeds sneller smelten en is er steeds minder wit ijsoppervlak aanwezig. Satellietbeelden tonen aan dat de hoeveelheid zomerijs rond de Noordpool, gedurende een periode van 30 jaar, met 30 procent was afgenomen. Het witte ijsoppervlak kaatst de zonnestralen terug. Doordat er steeds minder ijsoppervlak is, wordt er minder zonlicht teruggekaatst waardoor het opwarmingsproces nog sneller gaat verlopen.

Het smeltende ijs op de polen zorgt voor minder leefgebied, extra opwarming en stijgend water.

Het smeltende ijs op de polen zorgt voor minder leefgebied, extra opwarming en stijgend water.

Voedselketens komen in gevaar.

Voedselketens komen in gevaar.

Vanaf midden jaren 90 is de gemiddelde luchttemperatuur gaan stijgen. In 2011 lag deze al 0,8 graad Celcius hoger t.o.v. het begin van de 20e eeuw. Indien we niet ingrijpen kan dit een onomkeerbaar proces worden en kan dit grote gevolgen voor de aarde en de mensheid hebben. Uiteindelijk zullen grote waterspiegelstijgingen vele kustgebieden onbewoonbaar maken. Juist in deze kustgebieden wonen, wereldwijd gezien, de meeste mensen. Een waterspiegelstijging zal een grote migratie naar ‘veilige’ gebieden veroorzaken met alle sociale onrust van dien. Daarnaast heeft, het verdwijnen van het ijs, grote gevolgen voor de voedselketens. Aan de onderkant van het zee-ijs groeien algen die afhankelijk zijn van het zonlicht dat door het doorzichtige ijs schijnt. Deze algen zijn het laagste niveau in de voedselketen en zijn de voedselbron voor vele ongewervelde dieren en kleine vissen. Deze ongewervelden en kleine vissen zijn weer de voedselbron van andere dieren rondom de Noord- en Zuidpool. Veel dieren, zoals zeehonden, vogels, walvissen en ijsberen leven van die voedselrijkdom in zee. Maar ook, wij mensen, vangen jaarlijks miljoenen tonnen vis in de wateren rondom de Noord- en Zuidpool.

4.6. Ontbossing

Ieder jaar worden er meer dan 15 miljard bomen gekapt. Dit gebeurt vooral in de regenwouden en de hoeveelheid regenwoud is inmiddels al gehalveerd. Naar schatting zijn er wereldwijd nu 3 biljoen bomen minder op de aarde dan in de begintijd van de menselijke beschaving. De belangrijkste oorzaak van deze ontbossingen zijn:

  1. De belangrijkste veroorzaker is de vleesproductie. Zo heeft alleen al Brazilië 170 miljoen hectare grond (dat is dezelfde oppervlakte als zeven keer het Verenigd Koninkrijk) wat besteed wordt aan het houden van vee. Deze oppervlakte was voor een groot deel ooit regenwoud.
  2. Als tweede komt het verbouwen van soja. Dit vindt vooral plaats in Zuid-Amerika en de verbouw van soja kost 131 miljoen hectare grond. Ongeveer 70% van de verbouwde soja wordt gebruikt als veevoer ten behoeve van de vee productie.
  3. Daarnaast wordt er in Zuidoost-Azië veel regenwoud gekapt ten behoeve van de productie van palmolie. Het gaat hier om ongeveer 21 miljoen hectare.
Grote delen van de aarde worden ontbost vanwege de productie van soja en palmolie.

Grote delen van de aarde worden ontbost vanwege de productie van soja en palmolie.

 

4.7. Waterkwaliteit

Gedurende de jaren 60 van de vorige eeuw was de kwaliteit van ons oppervlakte water extreem slecht. Oorzaak was het dumpen van al het afval door de industrie en de huishoudens in het water. Het zuurstofgehalte in het water was in die tijd extreem laag en waterdieren zoals kikkers en andere amfibieën namen in aantal sterk af. Vanaf de jaren 70 begonnen natuurorganisaties hiertegen te protesteren, wat leidde tot het nemen van maatregelen. Een belangrijke maatregel was het aannemen van de wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO). Deze wet verbood het lozen van afval en afbreekbare organische materialen in het water. Daarnaast moesten er zuiveringsinstallaties worden gebouwd, waarbij de zuivering werd overgedragen aan de waterschappen. Voor de industrie en de burgers kwam de verplichting om zuiveringslasten te gaan betalen. Door al deze acties liet de waterkwaliteit een aanzienlijke verbetering zien.

Ook op Europees niveau werd actie ondernomen, dit in de vorm van de kaderrichtlijn Water. Volgens deze richtlijn moest al in 2015 de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater ten aanzien van waterplanten, macrofauna, vissen en algen op orde zijn. Daarbij moesten de EU landen beheersplannen van de internationale stroomgebieden maken. Nederland heeft deze plannen inmiddels ingediend voor de Rijn, Maas, Schelde en Eems.

Ondanks de verbeteringen die er te zien waren, treedt er sinds 2009 stagnatie op. Dit komt vooral omdat de huidige activiteiten tot vermindering van de nitraatbelasting zich focussen op het grondwater en niet op reductie in het oppervlaktewater. Daarom zijn er nog aanvullende maatregelen nodig om de einddoelstelling van 2027 te kunnen halen.

Kwaliteit oppervlaktewater

Kwaliteit slootwater wordt minder

Of een sloot wel of geen biologisch schoon water bevat, is onder andere af te leiden aan de aanwezigheid van platte schijfhoren (huisjesslakken). Platte schijfhoren komen veel voor in schone en heldere sloten. Naast schoon water moeten er ook ondergedoken waterplanten aanwezig zijn, want daar houdt de slak zich schuil. Op de ondergedoken waterplanten zet de slak haar eitjes af.

Het aantal platte schijfhoren is tussen 1985 en 2001 ongeveer gehalveerd, dit vergeleken t.o.v. de periode tussen 1900 en 1965. Na 2000 zette de daling voort, waarna het vanaf 2015 ongeveer stabiel is geweest.

De daling wordt veroorzaakt doordat de sloten dichtgroeien. De mest die op de aanliggende percelen wordt uitgereden, maakt het water voedselrijker. Hierdoor groeien sloten dicht met kroos en kroosvaren, waardoor de onderwaterplanten geen licht meer krijgen en afsterven. De leefomgeving van de platte schijfhoren en andere waterdiertjes is daarmee verdwenen.

Het grondig schoonmaken van de sloten is geen oplossing. Dit geeft de ontwikkeling van kroost nog meer kans en je vernietigt daarmee ook andere waterdiertjes, zoals kreeftjes en watervlooien.

 

Slootwater is vaak vervuild door de mest uit de aanliggende percelen.

Slootwater is vaak vervuild door de mest uit de aanliggende percelen.

Platte schijfhoren zijn een indicator voor de waterkwaliteit.

Platte schijfhoren zijn een indicator voor de waterkwaliteit.

4.8. Overbevissing

Door technologische ontwikkelingen, zoals echolocatie, gps en sterke dieselmotoren zijn we tegenwoordig in staat om veel meer vis te vangen dan in het verleden. Daar staat tegenover dat het vermogen van vissen om zich voort te planten niet groter is geworden en uiteindelijk beperkt is. Door de sterke groei van onze visvangst gedurende de laatste decennia zijn veel van de kustwateren tegenwoordig overbevist.

Een enorm verschil met vroeger

Naast de grote hoeveelheden vis worden meestal ook de grote exemplaren weggevangen. Hierdoor komt er minder nageslacht omdat juist de grote vissen voor veel jonge vissen zorgen. Door deze ontwikkeling was aan het einde van de 20e eeuw 90% van de grote vis uit de oceanen verdwenen. Daarbij is ongeveer 90% van alle vispopulaties overbevist of bevist tot aan de grens. Net zoals bij de natuur op het land hebben we tegenwoordig niet meer de ervaring zoals het in het verleden was. Op oude foto’s zie je vissers tot aan hun dijen tussen de zalmen staan en in Schotland haalden vissers lijnen met wel 400 haken binnen met aan bijna iedere haak een platvis. Dit soort voorbeelden komen tegenwoordig niet meer voor en geven helaas aan dat er in de zeeën veel is veranderd.

Kraamkamers

De visvangst is de grootste oogstactiviteit in onze wereld. Als we ook in de toekomst nog vis willen eten en de vissoorten een overlevingskans willen bieden, zullen we op een andere wijze met de visvangst om moeten gaan. Wetenschappers geven aan dat het nodig is om de kraamkamers van vis veilig te stellen. Dit kan door het opzetten van een netwerk van waterzones waar niet gevist mag worden. Deze gebieden kunnen dan dienen als kraamkamer voor de opgroei van jonge vis. Wereldwijd bestaan er al 17.000 zeereservaten, ook wel MPA’s genoemd (Marine Protected Area). Deze 17.000 reservaten beslaan echter slechts 7% van de oceaan en in veel gevallen mogen daar bepaalde soorten vis nog wel gevangen worden. Cruciaal is dat er meer oceaan oppervlakte als kraamkamer wordt aangewezen en dat er in die gebieden totaal niet gevist mag worden. Dan kan de jonge vis uitgroeien tot grote volwassen exemplaren die weer voor veel nakomelingen kunnen zorgen. Wetenschappers schatten in dat het aanwijzen van een derde van de oceanen als kraamkamer voldoende moet zijn. Mogelijk is dat voldoende waarborg voor een verantwoorde visvangst in de toekomst en behoudt van de vissoorten. De beste locaties voor de kraamkamers zijn de plekken waar zeedieren zich het gemakkelijkst kunnen voortplanten. Dit zijn de kelpwouden, rots- en koraalriffen, mangrovebossen, zeegrasweiden en kwelders.

Mangrovebos

Mangrovebos

kelpwoud

kelpwoud

Koraalrif

Koraalrif

Duurzame vismethoden invoeren

Naast het creëren van meer en grotere kraamkamers is het ook van belang dat we onze vismethoden veranderen.  Het helpt als we vernuftiger met het vangen omgaan. Zo zijn trawlnetten met nooduitgangen voor niet gewenste vissoorten, het vangen van grote vissen zoals tonijn met lijnen en een verbod op het omploegen van de zeebodem mogelijkheden om de schade te beperken. Daarbij ondersteunt het indien we de vangsten van de belangrijkste vissoorten monitoren en de hoeveelheden te vangen vis plaatsvinden binnen de duurzame vangstgrenzen.                                                           .

Anders omgaan met internationale wateren

Een van de huidige struikelblokken zijn de internationale wateren. Deze zijn een gedeelde ruimte waar iedereen vrij is om te vissen, zo veel als we willen. Zo geven sommige landen miljarden dollars of euro’s uit aan subsidies ten behoeve van hun vissersvloten. Hierdoor blijven de vissers doorvissen, ook als er zo weinig vissen zijn dat het niet meer rendabel is. De grootste boosdoeners zijn de EU, China, de VS, Japan en Zuid-Korea.

Aquacultuur

Een aanvullende oplossing om de huidige en toekomstige wereldbevolking van vis te voorzien is aquacultuur. Tegenwoordig wordt op deze wijze al 82 miljoen ton vis per jaar gekweekt, wat op bijna gelijk niveau ligt als de 84 miljoen ton vis die op open zee wordt gevangen. We moeten dan nog wel af van de vervuiling die de kweekvis op veel plaatsen veroorzaakt. Maar een verantwoorde kweekviscultuur zonder schadelijke verontreinigingen en antibiotica kan zeker een bijdrage leveren aan het probleem van overbevissing.

Moderne vissersschepen kunnen veel meer vis vangen dan in het verleden.

Moderne vissersschepen kunnen veel meer vis vangen dan in het verleden.

Verantwoorde viskweek kan een bijdrage leveren om de biodiversiteit te beschermen.

Verantwoorde viskweek kan een bijdrage leveren om de biodiversiteit te beschermen.

4.9. Een derde van zoetwatervissen dreigt uit te sterven

Uit een recent rapport van het WWF en andere natuurorganisaties blijkt dat, wereldwijd gezien, een derde van de zoetwatervissen dreigt uit te sterven. De laatste jaren zijn al 80 soorten uitgestorven, waarvan 16 soorten in 2020. Dit is een  zorgelijke ontwikkeling en snelle actie is daarbij geboden.

Van alle vissoorten op onze aarde komt meer dan 50% voor in zoetwater. Wereldwijd leven er ongeveer 18.000 verschillende soorten zoetwatervissen. Naast hun belang voor de ecosystemen waarin ze leven, zijn zoetwatervissen ook belangrijk voor de mens. In Zuid-Amerika, Afrika en Azië zijn zoetwatervissen de belangrijkste bron van eiwitten voor zo'n 200 miljoen mensen. Helaas krijgt de bescherming van de zoetwatervissen weinig tot geen aandacht bij de beleidsmakers.

Oorzaken van de teruggang

De belangrijkste oorzaken van de teruggang zijn de vernietiging van hun leefomgeving, de vervuiling van het water door de landbouw en de industrie en het aanbrengen van dammen, waterkrachtdammen en sluizen in de vrij stromende rivieren. Daarnaast worden zoetwatervissen, net als zeevissen, overbevist, wat de druk verder verhoogt. In Nederland hebben vooral trekvissen zoals steur, zalm en paling last van obstakels in het water die hun trek benadeelt.

Snelle actie is wenselijk

Momenteel (2021) wordt er internationaal onderhandeld over een wereldwijd verdrag die de biodiversiteit moet bevorderen. Dit heet de 'New Deal for People and Nature'. Dit nieuwe verdrag zou aan moeten sluiten op het reeds door het WWF opgestelde noodherstelplan voor zoetwaterbiodiversiteit. Het is belangrijk dat overheden, waaronder ook de Nederlandse overheid, gaan inzien dat het belangrijk is om zoetwatervissen te gaan beschermen.

Dammen en sluizen belemmeren vissen om stroomopwaarts te trekken.

Dammen en sluizen belemmeren vissen om stroomopwaarts te trekken.

Een vistrap helpt vissen om stroomopwaarts te trekken en daar kuit te schieten.

Een vistrap helpt vissen om stroomopwaarts te trekken en daar kuit te schieten.

5. Wat zijn de oplossingen voor het biodiversiteitsprobleem?

Ondanks de vele uitdagingen waar we voor staan, zijn er gelukkig ook veel mogelijkheden om de biodiversiteitsproblemen op te lossen. Dit vraagt wel de medewerking van alle partijen die deel van het probleem uitmaken. Dit inclusief de politiek en onszelf als consument. Misschien ligt bij onszelf nog wel de grootste kans om structureel veranderingen doorgevoerd te krijgen. Want wat houdt ons tegen om daar vandaag nog mee te beginnen?

 

5.1. Tijd voor verandering

De achteruitgang van de biodiversiteit is de laatste jaren regelmatig in het nieuws geweest. Echter voor veel mensen is het niet zichtbaar wat er in de natuur aan de hand is. Als je door het bos over over de heide wandelt, lijkt het in eerste instantie best mee te vallen. Alleen hebben wij niet meer de ervaring van hoe het in het verleden geweest is. Weidegebieden stonden toen in het voorjaar vol met bloemen en op de heide leefden veel meer kruideninsecten en vogels. We zijn inmiddels gewend aan een natuur die nog maar een fractie is van wat het ooit is geweest.

Grote gevolgen voor onze toekomst

Of we er nu mee zitten of niet, het verlies van biodiversiteit en een afgebroken natuur kan grote gevolgen hebben voor onze toekomst. Ons voedsel, een schone lucht en schoon water is alleen mogelijk in samenhang met een gezonde natuur. Ons welzijn en de leefbaarheid van Nederland komt in het gedrang als we op dezelfde voet doorgaan. Moeten wij daarom niet onze verantwoordelijkheid nemen en zorg gaan dragen voor de andere soorten en de omgeving waarin we leven? Het geeft daarnaast misschien ook een goed gevoel als we weten dat de generaties na ons daar ook nog van kunnen genieten.

 

luchtvervuiling

luchtvervuiling

In wat voor land willen we leven?

Door keuzes te maken als maatschappij en te investeren in richtingen die de natuur, biodiversiteit en ons welzijn bevorderen, kunnen we weer een leefomgeving scheppen waarbij alle partijen uiteindelijk winnaar zijn. Om dit te kunnen bereiken zullen we een breed bewustzijn van de noodzaak moeten bereiken en dat begint bij onszelf. We kunnen ons afvragen: in wat voor land willen we leven? Is dat een land met een saai landschap dat bijna overal hetzelfde, stil en kleurloos is? Of een land waar bloeiende en levende akkers, weiden en heidevelden zijn, waar het bruist van het leven?

Waar we in het voorjaar het gras en de kruiden kunnen ruiken, putters voor ons uit zien vliegen en kijken hoe grutto’s elkaar achternazitten en hoe hazen over het veld rennen. Waar we ’s zomers vlinders boven het grasland zien fladderen, kikkers horen kwaken en sprinkhanen horen snerpen. En waar we bij het vallen van de avond vleermuizen tevoorschijn zien komen.

Onderzoek heeft uitgewezen dat maar liefst 63 procent van de Nederlanders zich zorgen maakt over het verdwijnen van bloemeninsecten en vogels in het landelijk gebied. Daarbij is er een groeiend aantal boeren dat laat zien dat het boerenbedrijf ook gerund kan worden op een wijze die geen schade aan de natuur oplevert. Het klimaat en de biodiversiteit staat op de agenda van veel organisaties en nu ook de politiek. Het zou mooi zijn als we met elkaar de juiste keuzes maken en er individueel en als maatschappij naar gaan handelen om onze toekomst en die van de natuur veilig te stellen.

mooie natuur-paddenstoelen
mooie natuur

5.2. Breng agrarisch landschap weer tot leven

Uitgangspunt voor de nieuwe vorm van landbouw activiteiten is dat de activiteiten in balans zijn met de draagkracht van de omgeving. Op deze wijze worden de natuurlijke hulpbronnen hergebruikt en niet uitgeput. Onderstaande veranderingen kunnen leiden tot een landschap met een sterke vergroting van de biodiversiteit .Veranderingen t.o.v. de huidige situatie zijn.

  1. Het creëren van een gezonde bodem waar weer voldoen leven in zit, door het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen drastisch te verminderen of helemaal terug te dringen.
  2. Zorgdragen voor een natuurlijk grondwaterpeil. Ook dit komt het bodemleven ten goede. Daarnaast profiteren bloemen en weidevogels van een natuurlijk grondwaterpeil. Door de toename van de flora heeft het ook nog een gunstig effect op het terugdringen van het broeikasgas (kooldioxide- CO₂) en wordt de inklinking van de bodem gestopt.
  3. Het terugbrengen van landschapselementen die leiden tot meer diversiteit. Dit is fijner om in te leven voor de mens en schept nieuwe leefgebieden voor de flora en fauna. Voorbeelden zijn: het aanleggen van heggen i.p.v. hekwerken en prikkeldraad, het aanleggen van struwelen en het creëren van biologisch gezonde sloten en waterpoelen. Deze heggen en sloten kunnen ook dienen als verbindingszones voor de flora en fauna om te kunnen migreren.
  4. Zorgen voor bescherming en stimulering van kwetsbare soorten. Bovenstaande maatregelen zullen bijvoorbeeld weidevogels een veel betere leefomgeving bieden. Vooral in de begin periode zijn waarschijnlijk aanvullende ondersteunende maatregelen wenselijk om bepaalde soorten terug te laten keren naar het agrarisch landschap.
  5. Gebruik maken van natuurlijke bestrijding tegen plaaginsecten. Lieveheersbeestjes eten bijvoorbeeld 150 bladluizen per dag. Andere voorbeelden van insecten die andere insecten eten zijn gaasvliegen en bloemwantsen. Deze laatste zuigen hun prooi uit. Vergroting van de biodiversiteit zal leiden tot de terugkeer van predatoren van plaaginsecten. Daarbij zorgt gevarieerde akkerbouw, zoals strokenteelt waarbij verschillende gewassen opeenvolgend gecombineerd worden, tot minder last van plaaginsecten.
  6. Akkerranden kunnen ingezaaid worden met bloemplanten. Dit is allereerst mooi om te zien en daarbij trekt het insecten aan voor de bestuiving van de gewassen. De toename van insecten zal gevolgd worden door een toename van insecten etende vogels.

Zoals benoemd bij het volgende paragraaf 'Een realistische prijs voor een waardevol product' is het een voorwaarde dat de boeren een betere prijs krijgen voor hun producten. Alleen dan kunnen ze bovengenoemde verandering doorvoeren en een gezonde bedrijfsvoering leiden. Zo kan er bijvoorbeeld een extra belasting geheven gaan worden op de milieubelastende producten, die ten goed komt aan de producenten van milieuvriendelijke producten. De richting zou moeten gaan van kwantiteit naar kwaliteit.

Heggen bieden schuilplekken voor zoogdieren en nestgelegenheid voor vogels

Heggen bieden schuilplekken voor zoogdieren en nestgelegenheid voor vogels

Poeltjes in het agrarisch landschap trekt veel soorten dieren aan.

Poeltjes in het agrarisch landschap trekt veel soorten dieren aan.

Akkerranden die ingezaaid zijn met bloemen zijn mooi om te zien en trekken insecten en vogels aan.

Akkerranden die ingezaaid zijn met bloemen zijn mooi om te zien en trekken insecten en vogels aan.

5.3. Een realistische prijs voor een waardevol product

De huidige intensieve Nederlandse landbouw is een zeer efficiënte en productieve sector. Daar zit echter wel een keerzijde aan, want het gaat ten koste van de kwaliteit van de natuur in zijn algemeenheid en de biodiversiteit in het bijzonder. Door de strenge en complexe regelgeving om aan de Nederlandse en Europese wetgeving te kunnen voldoen, moeten agrariërs grote investeringen doen. Dit met de onzekerheid of dat volgend jaar nog wel voldoende is. Daarbij krijgen ze uiteindelijk niet de prijs voor hun producten betaald die schappelijk is en die ze eigenlijk nodig hebben om een gezonde bedrijfsvoering te kunnen voeren. De macht van de distributieketens zorgt ervoor dat het overgrote deel van de winst, die op agrarische producten wordt gemaakt, daar blijft hangen. Daarbij wordt de agrariër min of meer verplicht om tegen dumpprijzen te verkopen om zo het systeem van bijvoorbeeld de kiloknallers in stand te kunnen houden. Een verandering van grootschalige intensieve veeteelt naar een kleinschaliger en milieuvriendelijk boerenbedrijf is een belangrijke stap. Daarbij moet de boer wel een juiste prijs krijgen voor zijn producten. Dit om in staat gesteld te worden deze omslag te kunnen maken en een eerlijke boterham te kunnen verdienen. Net als bij het ontmoedigen van het rookgedrag door de prijs van sigaretten te reguleren, kan de overheid ook hier een prijsregulatie voor opzetten. Zo zou er een extra belasting geheven kunnen worden op milieubelastende producten, die ten goed komt aan de producenten van milieuvriendelijke producten.

De verkoop van kiloknallers is slecht voor de biodiversiteit en de boeren worden er financieel niet veel beter van.

De verkoop van kiloknallers is slecht voor de biodiversiteit en de boeren worden er financieel niet veel beter van.

 

5.4. Pak de problemen bij de bron aan

Een belangrijke actie om de aantasting van de natuurgebieden te verminderen en de teruggang van de biodiversiteit tot stand te brengen is om de oorzaken van de vermesting, verzuring en verdroging bij de bron aan te pakken. Daarbij is het waarschijnlijk niet realistisch om bijvoorbeeld de stikstof depositiewaarden terug te brengen tot de natuurlijke achtergrondwaarden. Echter een forse vermindering kan al tot verbetering leiden. De vermindering bij de heide zal hierbij een stuk extremer moeten zijn dan bij de bossen om ook op de heidegebieden natuurherstel mogelijk te maken.

Steeds meer snelweg maakt het klimaatprobleem alleen maar groter.

Steeds meer snelweg maakt het klimaatprobleem alleen maar groter.

De verwachting is dat de huidige uitstoot vanuit de Nederlandse bronnen (landbouw, verkeer en industrie), gemiddeld genomen, met minimaal 50 procent omlaag zou moeten. Voor een aantal kwetsbare gebieden zal het percentage nog een stuk hoger liggen. Bij het realiseren van de verlaging speelt de intensieve landbouw de belangrijkste rol. Zo bevindt 50 procent van de veehouderijen zich in een zone van 500 meter rondom natuurgebieden en dan meestal ook nog op de kwetsbare hoge zandgronden.

Een structurele aanpak verlangt een samenhangend langetermijnbeleid gericht op natuurvriendelijke landbouw gecombineerd met een daarop aangepast prijssysteem. Extensivering van het grondgebruik, gecombineerd met een drastische vermindering van het gebruik van geïmporteerd krachtvoer, zoals soja, en kunstmest is hierbij een must. Voorbeelden van structurele oplossingen worden genoemd bij de hoofdstukken 'Een realistische prijs voor een waardevol product' en 'Breng agrarisch landschap weer tot leven'.  Door het doorvoeren van de genoemde veranderingen ontstaat er een win-win situatie met een beter toekomstperspectief voor zowel natuurgebieden als de agrarische sector.

Economische groei mag niet leiden tot vernietiging van de aarde.

Economische groei mag niet leiden tot vernietiging van de aarde.

Leven in de smog tast onze gezondheid aan.

Leven in de smog tast onze gezondheid aan.

De balans is weg indien we voor een paar tientjes naar Zuid-Europa kunnen vliegen.

De balans is weg indien we voor een paar tientjes naar Zuid-Europa kunnen vliegen.

5.5. Grotere- en met elkaar verbonden natuurgebieden

De Veluwe en de Waddenzee zijn, voor Nederlandse begrippen, grote natuurgebieden. De overige natuurgebieden in Nederland zijn meestal klein en liggen geïsoleerd van elkaar. Doordat natuurgebieden niet met elkaar verbonden zijn, kunnen de planten en dieren niet migreren. Dit maakt ze kwetsbaar. Zo kunnen ze niet met soortgenoten buiten hun eigen gebied paren en zich verplaatsen als er bijvoorbeeld droogte in het eigen gebied plaatsvindt. Dit maakt soorten kwetsbaar voor uitsterven in de eigen leefomgeving. Daarnaast hebben kleine gebieden meer last van invloeden die uit de naaste omgeving komen. Wordt er bijvoorbeeld ontwaterd in een agrarisch gebied naast het natuurgebied dan wordt een klein gebied qua oppervlakte procentueel meer geraakt en zijn de invloeden daardoor invloedrijker.

Daarom is het belangrijk dat de huidige natuurgebieden groter worden en met elkaar worden verbonden. In Natuurnetwerk Nederland dat in 2013 de Ecologische Hoofdstructuur verving, wordt hier al e.e.a. voor uitgewerkt. Bijna de helft van het huidige netwerkt is tevens Natura 2000-gebied en het netwerk is nog niet voltooid. Een deel van de oplossing is om meer natuurlijke landbouwgebieden te creëren en deze als verbindingsgebied te laten fungeren tussen bestaande natuurgebieden.

Ecoducten zorgen voor migratie, van vooral de fauna, tussen natuurgebieden.

Ecoducten zorgen voor migratie, van vooral de fauna, tussen natuurgebieden.

 

5.6. Recycling

De hulpbronnen op aarde zijn niet onuitputtelijk, dus recycling wordt steeds belangrijker.

De hulpbronnen op aarde zijn niet onuitputtelijk, dus recycling wordt steeds belangrijker.

Binnen de natuur is bijna alles biologisch afbreekbaar en is het afval van het ene proces de voeding voor het volgende. Een mooi voorbeeld hiervan zijn de paddenstoelen die het organische afval van bomen (bladeren) afbreken en verwerken. De mensheid maakt in principe deel uit van twee verschillende cycli. Enerzijds alles wat biologisch afbreekbaar is, zoals voedsel, hout en onze kleding van natuurlijke materialen (bijvoorbeeld katoen). Anderzijds al het andere wat niet biologisch afbreekbaar is, zoals plastic. Beide cycli bestaan uit ruwe basismaterialen zoals koolstofvezels en titanium. De uitdaging voor de komende tijd ligt in het verkrijgen van methoden om al die basiselementen te kunnen hergebruiken.

5.7. Tijdelijke oplossingen

In natuurgebieden met een te hoge stikstofbelasting worden vaak herstelmaatregelen doorgevoerd in de vorm van begrazing en plaggen. Tijdelijk kan dit de pijn wat verzachten, maar het is geen structurele oplossing. Door het plaggen, wordt niet alleen de stikstof afgevoerd, maar ook fosfor en sporenelementen. Bij intensieve begrazing worden ook planten verwijderd waarvan je dat liever niet zou willen. Op de lange termijn zal het plaggen en begrazen gaan leiden tot een monotone vegetatie waar bijna alleen nog de struikheide en grassoorten overblijven. Het verdwijnen van een deel van de vegetatie heeft ook negatieve gevolgen voor bijvoorbeeld reptielen en insecten, die daarmee hun leefomgeving zien verdwijnen.

Het strooien van kalk of mergel is ook maar deels een oplossing omdat daarmee de sporenelementen niet worden aangevuld. Een nieuwe methode waaraan men werkt is het opbrengen van steenmeel. Dit om de verweerde mineralen te vervangen. Uiteindelijk blijven dit allemaal noodmaatregelen om de verdwenen sporenelementen en verweerde bodemmineralen te compenseren. De structurele oplossing ligt uiteindelijk in het drastisch verminderen van de stikstofdepositie.

Schotse hooglanders zijn goed bestand tegen ons klimaat.

Schotse hooglanders zijn goed bestand tegen ons klimaat.

IJslandse paarden worden veel ingezet als begrazers.

IJslandse paarden worden veel ingezet als begrazers.

5.8. Internationale- en Europese aanpak

Binnen de Europese Unie ontstaan steeds meer initiatieven ten behoeve van bescherming van de natuur en het milieu. Door veranderingen op Europees niveau op te pakken, krijgt het veel meer impact dan alleen op landelijk niveau. Hieronder enkele voorbeelden van Europese initiatieven.

Europese Vogel- en Habitatrichtlijn

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn verplichten de Europese landen tot bescherming van aangewezen soorten en typen leefgebieden (habitattypen) en tot aanwijzing en beheer van een netwerk van natuurgebieden, de Natura 2000-gebieden.

Zandverstuivingen op de hoge zandgronden behoren tot de beschermde typen leefgebieden.

Zandverstuivingen op de hoge zandgronden behoren tot de beschermde typen leefgebieden.

De Europese lidstaten zijn verplicht om elke zes jaar te rapporteren over de ‘staat van instandhouding’ van de beschermde soorten en habitattypen. Nederland heeft deze rapportage, in voorlopige vorm, gepubliceerd. Dit over de periode 2013-2018. Uit deze rapportage blijkt dat de situatie voor slechts 21 van de opgenomen 80 soorten gunstig is. Voor veel soorten is de situatie kritiek. De hiervoor genoemde rapportages geven een onvolledig beeld van de werkelijke situatie. Dit omdat het merendeel van de soorten niet wordt gemonitord.

Van de 52 beschermde typen leefgebieden zijn er slechts 6 als gunstig beoordeeld, waaronder enkele duintypen. Dit is natuurlijk geen rooskleurige situatie. Voor de periode 2013-2018 is er nog geen vergelijk met andere landen gemaakt, maar in de vorige periode 2007-2012 viel het vergelijk slecht uit voor Nederland.

Met betrekking tot de kwaliteit van de habitattypen scoorde Nederland het slechts van alle Europese landen. Vergeleken met andere Europese lidstaten heeft Nederland ook weinig oppervlakte beschermde natuur. Zo hebben de Europese lidstaten gemiddeld 18 procent van hun landoppervlak aangewezen als beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). Nederland komt slechts op 13 procent en zit nog ver weg van de 17 procent waaraan wij ons gecommitteerd hebben.

Natura 2000-gebieden

Nederland heeft 162 gebieden voorgedragen als Natura 2000-gebied. Zodra een gebied de status van Natura 2000-gebied krijgt, vervalt de werking van de Wet natuurbescherming. De richtlijnen van Natura-2000 verplichten de eigenaren om een gunstige staat van instandhouding te realiseren. Dit met name voor de kwalificaties waarop het gebied is gerealiseerd. De Natura 2000-richtlijnen zijn strenger dan de Nederlandse Wet natuurbescherming.

Klimaatverdrag van Parijs

Het klimaatverdrag van Parijs is in 2015 door een groot aantal landen ondertekend. De afspraak is dat er maatregelen worden genomen die de opwarming van de aarde beperken tot 1,5 graad. De landen die het verdrag hebben ondertekend, hebben zich daarmee verplicht om hun beleid daarop aan te passen. Het voorkomen van een te grote stijging van de zeespiegel staat centraal in dit verdrag. Dit omdat een te grote stijging grote consequenties gaat krijgen voor de bewoners van vooral de kustgebieden.

Het is nog moeilijk om aan te geven welke consequenties de opwarming van de aarde gaat krijgen voor de biodiversiteit. Zo kunnen soorten doorschuiven van zuidelijke naar noordelijke gebieden. Voor Nederland zou dat dus een verandering van voorkomende soorten kunnen betekenen. Hierbij kunnen zich wel problemen voordoen omdat soorten in een ecosysteem niet allemaal op dezelfde wijze op een verandering reageren. Zo beginnen koolmezen te broeden op het moment dat de piek in het aantal rupsen samenvalt met de geboorte van hun jongen. Dit is, bij koolmezen, een genetisch vastgelegd proces en dit proces komt ook voor bij een aantal andere soorten. Deze soorten zouden dus problemen kunnen krijgen bij een verschuiving van bijvoorbeeld de rupsenpiek.

Door de klimaatverandering kan het broedseizoen van koolmezen verstoord worden.

Door de klimaatverandering kan het broedseizoen van koolmezen verstoord worden.

Green Deal

De Europese Green Deal is een ambitieus programma van de Europese Unie om de klimaatverandering en de aantasting van het milieu tegen te gaan. Hiervoor heeft men een nieuwe groeistrategie ontwikkeld die van de EU een moderne, grondstoffenefficiënte en concurrerende economie moet maken. Hierbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

green deal

green deal

  1. De netto-uitstoot aan broeikasgassen moeten tegen 2050 tot nul zijn gereduceerd.
  2. Economische groei realiseren zonder de grondstoffen uit te putten.
  3. Geen mens of regio aan zijn lot overlaten.

De Europese Green Deal wordt gezien als een routekaart om de economie van de EU duurzaam te maken. Dit door op alle beleidsdomeinen de klimaat- en milieuproblemen als een kans te zien en de transitie voor iedereen zo rechtvaardig mogelijk te maken.

Met betrekking tot de uitvoering van de Green Deal is er een actieplan opgesteld dat het volgende nastreeft:

  1. Efficiënter gebruik van de hulpbronnen door over te schakelen op een schone circulaire economie.
  2. Herstel van de biodiversiteit en het terugdringen van de vervuiling.

Het actieplan bestaat uit ruim 50 onderdelen, waarvan de nieuwe EU-bosstrategie er één van is.

Het actieplan geeft ook aan welke investeringen en financiële instrumenten er voor de uitvoering nodig zijn. De Green Deal heeft als doelstelling dat de EU in 2050 klimaatneutraal is. Om dit te kunnen bereiken is er een voorstel gedaan om een Europese klimaatwet in te voeren. Deze Europese klimaatwet moet de politieke belofte omzetten in een wettelijke verplichting.

Alle economische sectoren moeten daar aan meewerken. Dit in de vorm van:

  1. Investeren in milieuvriendelijke technologieën.
  2. Bedrijven te helpen bij het innoveren.
  3. Zorgen voor schonere, gezondere en goedkopere vormen van particulier en openbaar vervoer.
  4. Koolstofvrij maken van de energiesector.
  5. Gebouwen energie-efficiënter maken.
  6. Verbeteren van de mondiale milieunormen door samen te werken met internationale partners.
Meer en duurzaam openbaar vervoer kan een belangrijke bijdrage leveren.

Meer en duurzaam openbaar vervoer kan een belangrijke bijdrage leveren.

De EU wil ook geld beschikbaar stellen voor degenen die het zwaarst getroffen worden door de overgang naar een groene economie. Dit is het uitgangspunt van ‘het mechanisme voor een rechtvaardige transitie’. Het plan is om ,voor de periode van 2021 tot 2027, daar 100 miljard euro voor vrij te maken.

Er wordt nog veel energie verspeeld.

Er wordt nog veel energie verspeeld.

Meer en grootschaliger gebruik van zonne-energie.

Meer en grootschaliger gebruik van zonne-energie.

5.9. Een verantwoordelijkheid voor ons allemaal

Op deze webpagina zijn diverse onderwerpen met betrekking tot de biodiversiteit en duurzaamheid beschreven De inhoud hiervan is voor het merendeel gebaseerd op de in de index weergegeven bronnen. Daarnaast is in een aantal hoofdstukken ook een eigen visie verwerkt. Indien je alle onderwerpen vanaf de eerste menselijke invloed tot aan de huidige tijd doorloopt, zou je kunnen concluderen dat het niet eenvoudig zal zijn om de huidige biodiversiteitsproblemen opgelost te krijgen. De uitdagingen om tot een duurzame natuur te komen, waarbij er een balans bestaat tussen de menselijke activiteiten en het belang van de natuur zijn dan ook groot. Maar dat wil niet zeggen dat het niet mogelijk is.

Gelukkig zien we steeds meer initiatieven die bijdragen tot een duurzamere natuur. Zo zijn er veel particuliere initiatieven die bijdragen aan een natuurvriendelijke woonomgeving. Ook natuurorganisaties zoals Natuurmonumenten dragen positief bij met initiatieven zoals de Markerwadden en andere lokale natuurprojecten. Echter voor een structurele oplossing zal er een breed draagvlak en initiatief ontwikkeld moeten worden. Een echte oplossing voor de duurzaamheids- en biodiversiteitsproblemen zal uiteindelijk een andere manier van denken en handelen van ons gaan vragen. Het probleem ligt niet alleen bij de agrarische sector, zoals wel eens wordt gesuggereerd. Ook de industrie, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers dienen allemaal hun bijdrage te leveren. Hierbij kan de overheid een belangrijke rol spelen door leiderschap te tonen en de weg te wijzen en verbindingen tot stand te brengen.

De belangrijkste rol ligt echter misschien wel bij onszelf, want een verandering begint uiteindelijk altijd bij jezelf. In hoofdstuk 6 volgen een aantal mogelijkheden die een persoonlijke bijdrage zouden kunnen leveren aan een duurzamere natuur en een verbetering van de biodiversiteit.

6. Wat kun jezelf bijdragen aan een Duurzame Natuur?

diervriendelijke tuin

Een natuurvriendelijke tuin helpt de biodiversiteit

Een tuin of balkon die is voorzien van veel groen en ook nog is aangevuld met diervriendelijke onderdelen is een plek om van te genieten en tot rust te komen. Daarbij lever je dan ook nog een bijdrage aan de biodiversiteit. Je zult zien dat veel vogels en insecten de weg naar je tuin of balkon weten te vinden. Bekijk op deze IVN pagina hoe je een natuurvriendelijke tuin of balkon kunt realiseren.

plastic soep

Voorkom zwerfafval in de natuur

Doordat veel producten die wij consumeren zijn verpakt in plastic, vinden we steeds meer plastic zwerfafval terug in de natuur. Een sprekend voorbeeld daarvan is de plastic afvalvlek van 1,8 biljoen stukjes plastic die in de Stille Oceaan drijft. Door minder producten te kopen die in veel plastic zijn verpakt en door verantwoord te scheiden, kunnen we dit probleem verkleinen.

eet minder vlees

Minder vlees eten is goed voor mens en natuur

Veel vlees eten is niet goed voor onze gezondheid en schaadt de natuur enorm. Door minder vlees te eten, kunnen we voorkomen dat er minder soja verbouwd hoeft te worden en dat daardoor regenwouden niet worden gekapt. Daarnaast zal minder vleesproductie zorgen voor minder stikstof depositie wat goed is voor onze natuurgebieden.

vlooienband

Gebruik geen vlooienbanden of mierendozen

De bestrijdingsmiddelen die bestaan uit Neonicotinoïden worden niet alleen gebruikt in de landbouw. Ze zitten bijvoorbeeld ook in de vlooienband of -druppels van uw kat en/of hond en in mieren lokdoosjes. Door deze niet meer te gebruiken helpt u mee om de teruggang in biodiversiteit van insecten tegen te gaan. Uit recent onderzoek blijkt dat een deel van de gebruikte middelen ook schadelijke gevolgen kan hebben voor de mens en de huisdieren zelf. Zo zouden de stoffen kankerverwekkend en hormoonverstorend zijn en een effect kunnen hebben op het zenuwstelsel.

biologische producten

Biologische producten zijn goed voor dierenwelzijn en de biodiversiteit

Bij de teelt van biologische groente, aardappelen, fruit en graanproducten worden er geen synthetische bestrijdingsmiddelen en kunstmest gebruikt. Dit is goed voor de bodem en de biodiversiteit. Daarnaast hebben dieren in de biologische veehouderij een veel beter leven dan bij de intensieve veehouderij. Biologische producten worden steeds goedkoper. Op de website van de consumentenbond staat een overzicht van supermarkten met de goedkoopste biologische producten.

verduurzaam je woning

Verduurzamen van je woning helpt het klimaatprobleem verminderen

Het terugdringen van de verbranding van fossiele brandstoffen is de belangrijkste oplossing voor het klimaatprobleem. Door je woning te verduurzamen kun je hier een bijdrage aan leveren. Het zelf opwekken van energie door het gebruik van zonnepanelen is een van de mogelijkheden. De investering die je daarvoor moet doen is meestal snel weer terugverdient.

bloemenweide in de buurt

Help de insecten met een bloemenrijke buurt

Wat is er nu mooier om tegen bloemenrijke perken aan te kijken in plaats van een saai grasperk. Steeds meer buurten nemen het initiatief om bloemenperken aan te leggen en te onderhouden. Dit gebeurt vaak in overleg met de gemeentes die dit soort projecten ondersteunen. Heb je interesse om dit te doen, kijk dan op de website van je gemeente hoe je dit aan kunt pakken.

koop bij de lokale milieuvriendelijke boer

Koop bij de lokale groene boer

Je ziet steeds vaker landwinkels en boeren die groene producten uit eigen streek aanbieden. Door rechtstreeks bij de lokale boer of bij een landwinkel te kopen ondersteun je deze initiatieven en krijgen deze de kans om verder uit te groeien.

natuurorganisaties

Ondersteun natuurorganisaties

Organisaties, zoals de vogelbescherming, IVN, Natuurmonumenten, WNF en Ravon zetten zich in voor het verbeteren van de natuur in Nederland. Door deze organisatie financieel te ondersteunen of zelf actief bij te dragen aan hun activiteiten, help je de natuur in Nederland.

water besparen

Wees spaarzaam met water

Voor ons is het haast vanzelfsprekend dat we iedere dag voldoende en schoon water uit de kraan kunnen krijgen. Voor heel veel andere mede aardbewoners is dat niet zo en moet men iedere dag veel moeite doen om water te verkrijgen. Nu bij ons het ook steeds vaker voorkomt dat er drogere periodes optreden zien we dat het belangrijk is om spaarzaam met water om te springen. Een van de mogelijkheden is om regenwater, i.p.v. water uit je kraan te gebruiken om je tuin te bevochtigen. Op de website van Vitens staan 10 mooie tips wat je nog meer kunt doen om water te besparen.

afval scheiden

Afval scheiden

Met de steeds verder groeiende wereldbevolking doen we steeds meer een beroep op de hulpbronnen die op aarde aanwezig zijn. Deze hulpbronnen zijn niet onbeperkt beschikbaar, dus we zullen daar zuinig mee om moeten springen. ook de generaties die na ons komen, zullen hulpbronnen nodig hebben om hun maatschappij draaiende te houden. Door afval te scheiden en te hergebruiken verlagen we de druk op de oorspronkelijke hulpbronnen en voorkomen we ook dat de natuur onnodig schade wordt aangedaan.

zelf groenten verbouwen

Zelf groenten verbouwen geeft veel voldoening

Je eigen gezonde groenten telen, oogsten en er daarna een maaltijd van maken. Eten uit eigen tuin is ontzettend leerzaam en leuk. IVN heeft een online cursus opgezet die je gratis kunt volgen en waarmee je leert hoe je zelf groenten kunt verbouwen. Het maakt niet uit of je dit nu doet in de achtertuin, de volkstuin of op het balkon. De gratis online cursus bestaat uit 17 lessen die verdeeld zijn over de 4 modules. Als je de lessen hebt gevolgd dan ben je in staat om succesvol je eigen biologisch gezonde groenten te verbouwen. Kijk hier voor de gratis online cursus.

7. Een aantal feiten op een rij

Hieronder volgen een aantal feiten met betrekking tot de biodiversiteit, de natuur en de invloed van de mens daarop.

De groei van de wereldbevolking versus daling van de wilde natuur

In de twee grafieken hieronder zie je enerzijds de groei van de wereldbevolking en anderzijds de daling van de wilde natuur op onze aarde (bron: Een leven op onze planeet - David Attenborough). De grafiek toont aan dat de stijging van de wereldbevolking een duidelijk effect heeft op de daling van de hoeveelheid wilde natuur.

De VN voorspelt dat de wereldbevolking in het jaar 2100 tussen de 9,4 en 12,7 miljard mensen zal liggen en dat we dan dicht tegen de wereld bevolkingspiek aan zitten. Door armoede uit de wereld te bannen en te zorgen voor meer emancipatie van vrouwen zou deze bevolkingspiek ook eerder plaats kunnen vinden en lager uit kunnen vallen. Voorspellingen wijzen dan in de richting van een bevolkingspiek van 8,9 miljard mensen in 2060.

Grafiek groei wereldbevolking
Grafiek daling wilde natuur

Plastic soep
In het noorden van de Stille Oceaan drijven 1,8 biljoen stukjes plastic, dit in een enorme afvalvlek. Op vier andere plekken in de oceaan drijven soortgelijke afvalvlekken. Dit plastic komt terecht in de voedselketens en meer dan 90% van alle zeevogels heeft al plastic in zijn maag.

plastic soep

Populaties wilde dieren
Vanaf de jaren 50 tot aan heden zijn de populaties wilde dieren gemiddeld meer dan gehalveerd.

wilde dieren

Zoogdiermassa
Ongeveer 96% van de zoogdiermassa op aarde bestaat uit onze menselijke lichamen en die van de dieren die wij consumeren. Daarbij is onze menselijke massa meer dan een derde van het totaal en onze landbouwdieren leveren 60%. Het gaat hier dan vooral om koeien, varkens en schapen. De wilde zoogdieren vullen het restant van ongeveer 4% in.

zoogdiermassa

Vogelmassa
Ongeveer 70% van de vogelmassa op onze planeet bestaat uit pluimvee die wordt gehouden ten behoeve van de menselijke consumptie. Dit zijn per jaar 50 miljard kippen. Op ieder moment leven er ongeveer 23 miljard kippen op aarde. De meeste van deze kippen krijgen voer te eten dat is gemaakt van soja, afkomstig uit de ontboste gebieden.

vogelmassa

Invloed van rijke samenlevingen
Het overgrote deel van de negatieve invloeden van de mensheid op de natuur komt voort uit de rijke samenlevingen. Zo wijst recent onderzoek uit dat 50% hiervan voor rekening komt van de rijkste 16% van de wereldbevolking.

rijke westen

Bijdrage van alternatieve energiebronnen
De bijdrage van alternatieve energiebronnen is nog steeds gering. Wereldwijd leverden In 2019 de fossiele brandstoffen 85% van al onze energie. Waterkracht lag beneden de 7%, kernenergie op ruim 4% en de combinatie van zon, wind, golven, getij en aardwarmte op ongeveer 4%.

windenergie

Vleesconsumptie
De consumptie van vlees is niet gelijk verdeeld over de wereld. Zo is de gemiddelde bewoner van de VS, met meer dan 120 kg vlees per jaar, de grootste vleesconsument. De Europeaan komt gemiddeld op 60 tot 80 kg per jaar. In de armere landen liggen de cijfers geheel anders. De Keniaan eet gemiddeld 16 kg vlees per jaar en in India ligt het op minder dan 4 kg.

vlees consumptie

Rundvlees
Rundvlees is van alle vleessoorten het meest schadelijk voor het milieu. Rundvlees levert slechts 2% van onze calorieën, maar neemt 60% van de landbouwgrond in beslag. In verhouding met varkens en kippen neemt de productie van rundvlees 15 keer meer land per kg vlees in beslag.

koeien in de wei

1,75 miljoen soorten op aarde
Wereldwijd zijn er ongeveer 1,75 miljoen soorten beschreven, waarvan ruim een miljoen soorten insecten. Men verwacht echter dat het totaal aantal soorten op aarde rond de 10 miljoen bedraagt.

1,75 miljoen soorten-bij

Gebruik van landbouwgrond wereldwijd
Wereldwijd gezien wordt bijna 80% van de landbouwgrond gebruikt ten behoeve van de productie van vlees en zuivel. Dat is vier van de vijf miljard hectare landbouwgrond, oftewel een gebied ter grootte van Noord- en Zuid-Amerika. Er wordt vooral soja verbouwd voor de productie van veevoer voor koeien, varkens, schapen en kippen.

gebruik van landbouwgrond wereldwijd