Schaapskooien en potstalcultuur

Schaapskooien en de potstalcultuur

In 1871 heeft de heer Wurfbain de nu nog op het landgoed aanwezige schaapskooi laten bouwen. Deze schaapskooi is nog steeds te bewonderen en wordt ook nog actief gebruikt. De schapen die ’s nachts in de schaapskooi overnachten en overdag op de heide grazen zijn van het ras “Veluws heideschaap”. Het Veluws heideschaap was in de jaren 60 van de vorige eeuw bijna uitgestorven. Door de activiteiten van de stichting “Rhedense Schaapskudde” zijn er tegenwoordig weer ongeveer 1.300 schapen van dit ras. Je kunt het Veluws heideschaap herkennen aan zijn slanke kop, gebogen neus en lange bewolde staart. Daarbij staat het Veluws heideschaap hoog op de poten en hebben ze geen hoorns. In het verleden hebben er vijf schaapskooien op het landgoed gestaan. Schaapskooien hebben meestal een afgeronde vorm. Deze afgeronde vorm moet voorkomen dat de schapen worden doodgedrukt in de hoeken.

Potstalcultuur

Vanaf de 13e eeuw en vooral in de 18e en 19e eeuw ontwikkelde zich een landbouwsysteem waarbij bossen werden gekapt en omgezet in landbouwgrond. In die tijd was er nog geen chemische mest en moest de grond vruchtbaar gemaakt en gehouden worden door middel van dierlijke bemesting. Hiervoor werden in onze omgeving vaak de mest van schapen voor gebruikt. Nadat de schapen op de heide gegraasd hadden werden ze ’s avonds verzameld in de schaapskooi waar ze konden overnachten. De mest die ze daar dan achterlieten werd regelmatig bedekt met een laag strooisel. Dit strooisel bestond uit onder andere uit plaggen heide die op de heidevelden werden afgestoken. Echter ook stro, bosstrooisel en graszoden werden als strooisellaag gebruikt. Na verloop van tijd werd de laag van schapenmest met het strooisel steeds hoger (werd opgepot). Zodra de schapen bijna bij het plafond van de schaapskooi kwamen, werd de mest uit de schaapskooi verwijderd en over het akkerland verspreid. Je ziet in de schaapskooi van Heuven ook mooi terug dat de vloer erg diep ligt. Hierdoor kon men veel mest verzamelen.

Je ziet de resultaten van de postalcultuur nog steeds terug in de bodem. Op de plekken waar vroeger de akkers lagen, bestaat de grond nog steeds uit lemig fijn zand met een humeuze bovengrond die  dikker is dan 50 cm. Deze humeuze bovengrond is veroorzaak door de potstal mest en noemt men enkeerdgronden. Door het opstapelen van de mest kregen de akkers een bolle vorm, waarbij de akkers, in het midden, wel twee meter hoog konden zijn. In het Oosten van het land noemt men deze bolvormige akkers 'essen'. In onze omgeving werd er meestal rogge op de akkers verbouwd.

Enkeerdgronden

Enkeerdgrond is grond dat bestaat uit een humusrijke bruingekleurde laag met een dikte van ten minste 50 centimeter. Deze laag noemt men ook wel het esdek. De zandgronden die op de Veluwezoom gevormd zijn tijdens de voorlaatste en laatste ijstijd zijn eeuwenlang bemest met mest uit de potstalcultuur. Dit heeft uiteindelijk de enkeerdgronden gevormd die er nu nog liggen.

Enkeerdgronden zijn te verdelen in zwarte- en bruine enkeerdgonden.

  1. Zwarte enkeerdgronden: deze zijn ontstaan door het gebruik van heideplaggen binnen het potstalsysteem. De laag is minimaal 50 cm dik en heeft een zwarte kleur en is kleiarm en bevat praktisch geen leem.
  2. Bruine enkeerdgronden: deze zijn ontstaan door het gebruik van bosstrooisel en graszoden binnen het podstalsysteem. Ook hier is de laag minimaal 50 centimer dik en bevatten sporen van zand en leem.