De Beekhuizerbeek en de grote vijver
In opdracht van het St. Catharina gasthuis maakte Nicolaas van Geelkercken een kaart met de bezittingen van het gasthuis. Deze kaart geeft veel informatie over de situatie zoals die in de 17e eeuw was.
Op basis van die kaart is te zien dat de Beekhuizerbeek destijds ontsprong in het gebied dat toen werd aangeduid als ‘Den Bruil’ (zie rode pijl). Dit gebied was toen een oud markebos en was zeer waarschijnlijk erg nat vanwege de diverse waterbronnen die daar liggen, ook wel ‘De Zomp’ genoemd. Deze waterbronnen werden toen al vergraven om ervoor te zorgen dat er meer water door de Beekhuizerbeek zou stromen. Dit om de vijf watermolens, die aan de benedenloop van de beek lagen, van waterkracht te voorzien.
In het verleden hadden de boeren bepaalde percelen in gemeenschappelijk bezit, zoals weilanden, heidegebieden en bospercelen. Een markebos is een stuk bos dat gemeenschappelijk bezit was. In dit stuk bos mocht men dan bijvoorbeeld hout kappen, dit wel volgens bepaalde afspraken.
Omstreeks 1787 liet Johan Willem Frederik van Spaen deze bronnen verder uitgraven tot de huidige grote vijver. Waarschijnlijk heeft hij dat gedaan om een stuwvijver te creëren, waarin het water werd verzameld om de papiermolens aan te drijven. Daarnaast liet hij in de buurt van de vijver nog een aantal extra sprengkoppen aanleggen. Deze zijn nog steeds te zien en liggen ten hoogte van de sportvelden. Deze sprengkoppen werden destijds 'het Koenders gat', 'de Paardenkolk' en 'het Mayengat', ook wel Meijengat genoemd. Het Koenders gat is vernoemd naar ene Jan Koenders die er met zijn paard instortte.
Later liet Van Spaen een nieuwe sprengkop uitgraven, wat nu het huidige ‘Kleigat’ is. De aanwezige kwelplekken werden uitgegraven en zo werd de sprengenbeek gerealiseerd, dier er tegenwoordig nog steeds ligt. Het Kleigat is nu het startpunt van de Beekhuizerbeek.
Omdat het water uit een bron komt, is het water van de Beekhuizerbeek erg schoon en heeft een vrij constante temperatuur van ongeveer 8 tot 10 graden Celcius. Het water trekt een bijzondere flora en fauna aan. Zo komt in het aanliggende bronbos het zeldzame paarbladig goudveil voor. Ook de ringslang, ijsvogel en de grote gele kwikstaart worden hier regelmatig waargenomen.
Bronnen: Gelders Archief, Mijngelderland.nl, boek 'Kasteel Biljoen en daar rondom' van H. Kerkkamp.
Het graven van een spreng
Voor het graven van een spreng werd er een plaats gezocht, waar het grondwater op een bereikbare afstand onder het maaiveld zat (ongeveer 1 tot 7 meter diep). Er werd dan een put gegraven totdat het grondwater werd bereikt. Zodra er zuiver (niet ijzerhoudend) water te voorschijn kwam, begon men een sleuf in de richting van het dal te graven. Om zoveel mogelijk water te verzamelen werden er vaak meerdere zijtakken gegraven. Lager in het dal werd de beek vaak op een hoger gelegen wal geleid. Dit deed men om zo groot mogelijk waterverval te krijgen ten behoeve van het aandrijven van de watermolens.
Sprengkoppen
Zoals hierboven aangegeven heeft Johan Willem Frederik van Spaen in de buurt van de huidige vijver sprengkoppen laten graven om zo meer water in de beek te verkrijgen voor het aandrijven van de watermolens. Op de kaart van J. Willemse uit 1823 worden twee van deze sprengkoppen aangegeven. Het gaat hier om de Paardenkolk (no. 13 op onderstaande kaart) en het Koenders gat (no. 10 op onderstaande kaart). De hieronder weergegeven foto's van de huidige situatie zijn gebaseerd op de gegevens op de kaart van J. Willemse.