Evolutie van even- en onevenhoevigen

Ontstaan van even- en onevenhoevigen

De evolutie van even- en onevige hoefdieren is, door het grote aantal gevonden fossielen, goed in kaart gebracht. Ongeveer 55 tot 60 miljoen jaar geleden leefden er kleine paardachtige dieren in de bossen die poten hadden met vier tenen. Dit waren planteneters die zich tegoed deden aan bladeren, takken en wortelen. Door veranderingen in het klimaat begon de omgeving te veranderen van een boslandschap naar een landschap van open graslanden en savannen. Hierdoor begonnen de hoefdieren van destijds de beschutting van het bos kwijt te raken en werden zo een gemakkelijke prooi voor roofdieren. De bosbewoners stierven uiteindelijk uit en werden vervangen door soorten die beter waren aangepaast aan het open landschap.

Ze ontwikkelde daarbij onder andere langere ledematen. Vooral de beenderen van de voeten werden langer en er vond een vergroeiing van de botten in de voeten plaats. Daarbij veranderde de opzet van het enkelgewricht en werd het aantal tenen gereduceerd. Hierbij ontwikkelde bij de evenhoevigen twee tenen zich tot twee hoeven. Bij de onevenhoevigen ontstond er uiteindelijk een hoef. Het door de evolutie vernieuwde enkelgewricht had een sterke hefboomwerking. Deze hefboomwerking kon gebruikt worden voor het springen, het verkrijgen van een grote snelheid in een korte tijd en het plotseling kunnen veranderen van de richting. Hiermee konden de soorten met deze eigenschappen beter ontkomen aan de roofdieren die op hun jaagde en hadden dus betere overlevingskansen.

poot-edelhert

Poot van een edelhert, een evenhoevige. Aan de onderzijde zijn de twee hoeven te te zien. Aan de bovenzijde de resten van de twee andere tenen die zich hebben teruggetrokken.

De eerste ontwikkelingen van even- en onevenhoevigen vond plaats in de noordelijke delen van de wereld. Pas in een later stadium verspreiden deze hoefdieren zich naar de continenten Afrika en Zuid-Amerika. In Australië komen geen even- en onevenhoevoge dieren voor.

Evenhoevige hoefdieren

Bij de evenhoevige hoefdieren ontwikkelde zich het aantal tenen naar twee tenen met hoeven. Het ging hierbij om de twee middelste tenen die beiden een hoef hebben gekregen. De andere twee tenen trokken zich terug en  zijn beiden nog rudimentair aanwezig. Voorbeelden van evenhoevigen zijn herten, runderen, schapen en varkens.

Edelherten zijn evenhoevige hoefdieren

Edelherten zijn evenhoevige hoefdieren

Onevenhoevigen hoefdieren

Bij de onevenhoevige hoefdieren ontwikkelde het aantal tenen zicht uiteindelijk tot een teen, waaraan zich ook een hoef ontwikkelde. Ook bij een onevenhoevige zijn de andere tenen nog rudimentair aanwezig. Voorbeelden van onevenhoevigen zijn: paarden, neushoorns en ezels.

IJslandse-paarden zijn onevenhoevige hoefdieren

IJslandse-paarden zijn onevenhoevige hoefdieren