Algemene informatie over planten

mos-met-sporenkapsels

mos-met-sporenkapsels

Hoe hebben wij het plantenrijk geordend?

Er zijn verschillende methoden om planten in te kunnen delen in groepen. Voor deze website is voor onderstaande indeling gekozen, die bestaan uit 5 hoofdgroepen. Er zijn echter ook indelingen waarbij schimmels en korstmossen een tussenpositie krijgen tussen het planten- en dierenrijk. Daarnaast zijn er ook biologen die vinden dat schimmels en korstmossen dichter bij het dierenrijk liggen dan bij het plantenrijk.

  1. Schimmels (lagere planten)
  2. Korstmossen (lagere planten)
  3. Wieren (lagere planten)
  4. Mossen (hogere planten)
  5. Vaatplanten (hogere planten)

In het onderdeel 'planten van de veluwezoom' zal het gaan over de hogere planten. De schimmels en korstmossen worden in twee afzonderlijke hoofdstukken behandeld.

De Japanse larix valt onder de naaktzadigen

De Japanse larix valt onder de naaktzadigen

Hoe zijn de hogere planten geordend?

Mossen

Mosachtige plantjes waren de eerste planten die ruim 400 miljoen jaar gelden vanuit het water het land 'opkropen'. Omdat mossen geen vaatstelsel hebben, kunnen ze niet hoog worden en ook geen water en bijbehorende voedingsstoffen via een wortelstelsel uit de grond halen.Mossen zijn daarom afhankelijk van het water dat via regen en/of dauw op het mos valt. Dat nemen ze rechtstreeks op via het mosblad. Hierdoor zijn mossen extra gevoelig voor verontreiniging van het regenwater, omdat ze dit rechtstreeks opnemen. Mossen zijn planten die zich vermeerderen via sporen.

Vaatplanten

Vaatplanten hebben een vaatstelsel voor het transport van het water dat via de wortels wordt opgenomen en naar bijvoorbeeld het bladgroen in de bladeren wordt getransporteerd ten behoeve van de fotosynthese. Daarnaast dient het vaatstelsel er ook voor om de via het fotosynthese proces geproduceerde glucose (suikers) te transporteren naar de groei- en opslagdelen van de plant. Het vaatstelsel geeft de plant ook stevigheid. Een kleine 400 miljoen jaar geleden waren het de varens en paardenstaarten die als eerste vaatplanten verschenen. Net als de mossen waren dit sporenplanten.

 

Vaatplanten kunnen weer onderverdeeld worden in:

  1. Sporenplanten: zoals varens, wolfsklauwen en paardestaarten
  2. Zaadplanten

 

Zaadplanten, die ongeveer  kunnen weer onderverdeeld worden in:

  1. Naaktzadigen:
    Deze planten hebben onbedekte zaadknoppen en het zaad ligt in de kegel van bijvoorbeeld den of spar. Ze hebben ook geen bloemen, stamper en vruchtbeginsel en kunnen dan ook geen vruchten produceren zoals de bedektzadigen. Er zijn wel naaktzadigen die op vruchten lijkende vormen produceren, zoals de jeneverbes. Voorbeelden van naaktzadigen zijn de grove den, douglasspar, zilverspar en fijnspar. De eerste naaktzadigen ontstonden ongeveer 300 miljoen jaar geleden.
  2. Bedektzadigen:
    In tegenstelling tot de naaktzadigen hebben de bedektzadigen wel bloemen en kunnen ze zich voortplanten door middel van zaden die in vruchten liggen. De vrucht dient er onder andere voor om het zaad de eerste voeding te geven voor zijn groei. De bedektzadigen is een grote plantengroep. Wereldwijd bestaan er meer dan 250.000 soorten. Een paar voorbeelden van bedektzadigen zijn: de beuk met zijn beukennootjes als vrucht (hier zit slechts een dunne schil om het zaad) en de appelboom met zijn appels als vrucht (hier is het zaad in verhouding klein t.o.v. de vrucht). De bedektzadigen worden ook wel bloemplanten genoemd en ze zijn ongeveer 160 miljoen jaar geleden ontstaan.

 

Bedektzadigen kunnen weer onderverdeeld worden in:

  1. Eenzaadlobbigen (monocotyle zaadplanten):
    Bij de eenzaadlobbigen bevat het zaad van het grootste deel van de soorten één lob. Uit een lob of zaadlob (ook wel cotyl genoemd) komt het eerste 'soort blaadje' van de kiemplant. In de zaadlob zit ook het reservevoedsel ten behoeve van de eerste groei van het kiemplantje. Afhankelijk van de plantensoort kan de zaadlob er na een paar dagen al afvallen en soms wel een jaar onderdeel van de plant blijven en door middel van fotosynthese bijdragen aan de voedselvoorziening van de plant. Voorbeelden van eenzaadlobbigen zijn: tarwe, mais en grassoorten.
  2. Tweezaadlobbigen (dycotyle zaadplanten):
    Bij veel van de de tweezaadlobbigen zit er niet één maar zitten er twee zaadlobben in het zaad. Als je het zaad openmaakt, kan je de twee zaadlobben ook zien zitten. Voorbeelden van tweezaadlobbigen zijn: de bruine boon, pinda, erwt, boterbloem, madeliefjes en de eik.

 

doorsnede van een bloem van een bedeltzadige

Hierboven een doorsnede van een bloem van een bedektzadige.
  1. Het vruchtbeginsel met zaadknoppen
  2. Stijl
  3. Stempel
  4. Helmknop
  5. Helmdraad
  6. Bloembodem
  7. Kelkblad
  8. Kroonblad
De nummers 1 t/m 3 vormen samen de stamper en de nummers 4 en 5 samen de meeldraad.

Beweging bij planten

We kennen allemaal wel de voorbeelden van bloemen die zich 's avonds sluiten en bladeren die in de richting van het licht groeien. Dit zijn beide voorbeelden van bewegingen die zich bij planten voor kennen doen. Deze bewegingen zijn gebaseerd op prikkels van buitenaf en zijn onder te verdelen in onderstaande twee soorten.

A. Prikkels waarbij de bewegingsrichting van de plant wordt beïnvloedt door de richting van de prikkel.

Deze prikkels zijn weer als volgt onder te verdelen.

  1. Lichtprikkels (fototropie), zoals het draaien van het blad naar het licht toe.
  2. Zwaartekrachtprikkels (geotropie).
  3. Aanrakingsprikkels (thigmotropie), de groei van ranken rondom een object. Zodra cellen van de plant in contact komen met het object zenden ze signalen naar cellen aan de andere kant , die dan gaan groeien en uitzetten en daarmee een kromming in de rank rond het object.
  4. Chemische prikkels (chemotropie), de groei van de pollenbuis in de richting van het zaadbeginsel.
kiemproces zwaartekracht
Voorbeeld van een zwaartekracht prikkel

Tijdens het kiemproces van een boon groeit de kiemwortel naar beneden in de grond. Deze beweging naar beneden wordt veroorzaakt door de zwaartekracht.

B. Uitwendige prikkels waarbij de bewegingsrichting van de plant niet wordt beïnvloedt door de prikkelrichting.

Een voorbeeld hiervan is het dicht- en openklappen van bloemen aan respectievelijk het eind- en begin van de dag. Dit komt onder andere voor bij klein streepzaad. Een ander voorbeeld van planten die op deze prikkelvorm reageren is het kruidje-roer-mij-niet. Bij het kruidje-roer-mij-niet sluiten de bladeren geheel of gedeeltelijk zodra je deze aanraakt of dat ze in beweging komen door bijvoorbeeld harde wind.

Kruidje-roer-mij-niet

Rechts een foto van bet blad van het kruidje-roer-mij-niet. Rechts bovenaan is het blad gesloten als gevolg van aanraking. Al na een paar minuten zal het blad weer zijn oorspronkelijke vorm aannemen.

blad kruidje-roer-me-niet
Klein streepzaad sluit zijn bloemen

Rechts onderaan een foto van de openstaande bloemen van klein streepzaad. Op de foto rechts onderaan zijn de bloemen gesloten. Dit als gevolg van vermindering van de hoeveelheid licht.

open bloem van klein streepzaad
gesloten bloem van klein streepzaad
planten