Algemene informatie over reptielen en amfibieën

Levendbarende hagedis (Zootoca vivipara)

Levendbarende hagedis (Zootoca vivipara)

Reptielen en amfibieën

Amfibieën

Amfibieën behoren tot de viervoeters (Tetrapoden) en zijn gewervelde dieren. De voortplanting en het leven van de larven vindt in het water plaats. Daarna brengen amfibieën een groot deel van hun verdere leven op het land door. Dit wel in vochtige omgevingen omdat anders hun huid snel uitdroogt. Amfibieën zijn koudbloedig. Dit betekent dat de omgevingswarmte de lichaamstemperatuur van de amfibie bepaalt. Zowel kikkers als padden kunnen gif uitscheiden om hun natuurlijke vijanden af te schrikken. Bij de pad zitten de meeste gifklieren in de wratten en bij de kikkers zitten de gifklieren in de huidranden op de rug.

Amfibieën zijn in te delen in de groep ‘kikkers en padden’ en de groep ‘watersalamanders en landsalamanders’.

Kikkers en padden

Een kikker kan je het beste van een pad onderscheiden in de bouw van de schouders en het gegeven dat kikkers een gladde huid en padden een ruwe huid hebben. Bij de voortplanting door kikkers en padden legt eerst het vrouwtje de eitjes in het water, waarna het mannetje daarna de eitjes bevrucht door zijn sperma er overheen te laten gaan (externe bevruchting). Bij de padden gaat het mannetje eerst op het vrouwtje zitten (amplexus houding) en blijft daar net zo lang zitten totdat ze de eieren in het water heeft afgezet, waarna het mannetje de eieren bevrucht. Uit de eitjes komen kikkervisjes die, net als de salamanders, nog een vinachtige staart hebben. Daarnaast hebben ze inwendige kieuwen en ze voeden zich in dit stadium met algen. Gedurende zijn verdere ontwikkeling vormen zich de voorpoten en daarna de achterpoten. Langzaamaan verdwijnt ook de staart en vormt zich het lichaam zich zoals wij dat van kikkers en padden kennen. De inwendige kieuwen veranderen naar inwendige longen. Hierdoor moet de kikkers en padden naar de oppervlakte toe om te ademen. Als de kikkers en padden, na ongeveer twee tot drie maanden, zijn volgroeid verlaten deze het water. 
De voeding van kikkers en padden bestaat uit wormen, slakken, insecten en andere ongewervelde dieren. Een pad kan wel een leeftijd bereiken van 35 jaar. Echter in de natuur worden ze niet ouden dan ongeveer 10 jaar.

Gewone pad (Bufo bufo)

Gewone pad in amplexus houding

Watersalamanders en landsalamanders

Salamanders lijken best wel op hagedissen. Ze hebben beiden een staart, maar het grote verschil is dat de hagedissen schubben hebben (een reptielen kenmerk) en de salamanders niet. De eitjes van watersalamanders worden in het water afgezet en blijven dan aan de bladeren van waterplanten kleven. Na een tot twee weken komen de larven uit de eitjes. In dit stadium hebben de larven nog een vinachtige staart, uitwendige veerachtige kieuwen om te ademen en nog geen poten. Gedurende het groeiproces verdwijnen de kieuwen langzaam en komen inwendige longen daarvoor in de plaats. De vinachtige staart veranderd in een ‘gewone staart’ en er beginnen langzaam pootjes te groeien. Als de salamanders zijn volgroeid, kruipen ze aan land en komen pas een paar jaar later terug naar het water om zich voort te planten. Bij de vrouwtjes van de landsalamander ontwikkelen de eitjes zich in haar lichaam. Op het moment dat de landsalamander het water ingaat worden de jonge salamanders geboren. De landsalamander is dus levendbarend.
Salamanders leven van wormen, slakken, insecten en andere ongewervelde diertjes.

Kamsalamander (Triturus cristatus)

Kamsalamander (Triturus cristatus)

Reptielen

Reptielen zijn net als de amfibieën, koudbloedige, gewervelde viervoeters. Kenmerken voor reptielen is hun geschubte huid, die hun beschermt tegen uitdroging. Vanwege hun koudbloedigheid, warmen reptielen zich op in de zon om zo hun lichaamstemperatuur op het gewenste niveau te krijgen. Dan pas worden ze echt actief. De meeste reptielen leggen eieren op het land. Daarom hebben de eieren een leerachtige schaal die ze beschermt tegen uitdroging. Sommige soorten reptielen leggen hun eieren in zoet of zout water en daarnaast zijn er ook nog levendbarende reptielen.
Reptielen kan je in vier groepen onderverdelen.

  • Slangen
  • Krokodillen
  • Hagedissen 
  • Schildpadden

In Nederland en de Veluwezoom komen alleen vertegenwoordigers uit de groep Slangen en Hagedissen voor. Je kan in een vijver wel eens een schildpad tegenkomen. Dan gaat het om een exemplaar dat is ontsnapt uit gevangenschap of door de eigenaar is ‘gedumpt’.

Hagedissen

Hagedissen hebben over het algemeen platte schubben en soms zitten er verdikkingen op de schubben. De aanwezige schubben geven weinig of niet mee tijdens de groei van de hagedis. Dat is dan ook de reden dat hagedissen enkele keren per jaar vervellen, waardoor er ruimte ontstaat om te groeien.
De meeste hagedissen hebben vier poten. De hazelworm daarentegen heeft helemaal geen poten en wordt daarom vaak als slang aangezien. Als verdediging hebben hagedissen een bijzondere eigenschap ontwikkeld. Als een predator een hagedis aangevallen wordt, kunnen ze de staart laten afvallen. Deze blijft dan een tijdje kronkelend liggen, wat de aanvaller vaak afleidt. Hierdoor kan de hagedis, echter wel zonder staart, ontsnappen.

In Nederland komen de volgende hagedissen voor: hazelworm, zandhagedis, levendbarende hagedis en de muurhagedis. De eerste drie komen ook op de Veluwezoom voor. De muurhagedis alleen in Zuid-Limburg.

Hazelworm (Anguis fragilis)

Hazelworm (Anguis fragilis)

Slangen

Slangen hebben schubben die tegen elkaar aanliggen of overlappend over elkaar heen liggen, zoals bij dakpannen. Als je een slang in de ogen kijkt dan heeft deze een starende blik. Dit komt omdat deze de iris niet groter of kleiner kan maken. Daarnaast kan een slang zijn ogen ook niet sluiten. Als bescherming tegen uitdroging zit er wel een dun vliesje voor de ogen. Dit vliesje wordt bij iedere vervelling vervangen. Net zoals de hazelworm hebben slangen geen poten. Voortbewegen doen ze door zich met hun buikschubben af te zetten en zo de kronkelende bewegingen te maken. Ruiken en proeven doet de slang met zijn gespleten tong, wat een gevoelig orgaan is.

Afhankelijk van de soort gebruiken slangen twee methoden om te jagen. Wurgslangen pakken hun prooi vast en kronkelen zich er dan helemaal omheen en laten de prooi zo stikken. Veel slangen gebruiken echter gif om enerzijds de prooi te verlammen en te doden. Daarnaast lost het gif de prooi ook enigzins op, waardoor deze gemakkelijker is te verteren. Het gif wordt in de prooi gespoten via twee holle tanden. Het gif komt via de gifklieren (dit zijn door de evolutie omgevormde speekselklieren) in de holle tanden terecht. Als het gebeurd dat een giftand afbreekt, dan groeit deze snel weer aan. Kleinere slangen eten vooral insecten, wormen en andere kleinere prooien. Muizen en andere knaagdieren worden gegeten door de meer grotere slangen.

Op de Veluwezoom komen alleen de kleinere slangensoorten voor. Dit zijn: de adder, ringslang en de gladde slang.

Adder-(Vipera-berus)

Adder-(Vipera-berus)

 

reptielen en amfibieen